zaterdag 3 januari 2004

Tiberias

Tiberias / Krijg het rambam

VERBLIJF: Maman hostel, Ha’Atzmautstraat, Tiberias

Rond het middaguur ben ik in Nazareth aan de kant van de weg gaan zitten om te wachten op de bus naar Tiberias, waarvan ik niet wist wanneer hij zou komen. Bij het instappen hoorde ik een man in het Hebreeuws een kaartje naar Kana kopen, de eerste plaats onderweg en de eerste plaats waar Jezus volgens de Bijbel een wonder verrichtte: op een bruiloft waar hij te gast was veranderde hij water in wijn. Ook rijden we langs de berg Tabor, waar een paar van zijn leerlingen Jezus in een visioen met Mozes en Elia zagen praten. Dan draaien we de autoweg op. De afgelopen jaren zijn er in Israel heel wat nieuwe autowegen aangelegd. Van Nazareth naar Tiberias is met de bus ongeveer 45 minuten. Al gauw doemt in de diepte het Meer van Galilea op, met in de verte aan de overzijde de Golan, en dalen we door de buitenwijken van Tiberias af naar het busstation in het centrum. Dan is het maar een paar straten naar de Maman Hostel. De hostel is wat in verval geraakt, maar ze zijn bezig met opknappen. Vanuit de hostel kan ik verderop het merk­waardige rode stalen geraamte zien dat het graf van Rambam markeert.

Rabbi Mozes Ben Maimon, afgekort Rambam, zoon (ben) van Maimon, werd in 1135 geboren in Spanje. Een paar jaar geleden ben ik in zijn geboorteplaats Cordoba in Andalucië geweest, waar ik de synagoge en een beeld van Maimonides heb gezien. In zijn tijd werd Andalucië beheerst door de Moren en was het islamitisch. Maimonides overleed in 1204 in Caïro, waar hij de arts was van de moslim Saladin. Hier komt de uitdrukking ‘krijg het Rambam’ (of de Rambam) vandaan, ‘krijg een hele serie ziektes’. Maimonides was een van de belangrijkste geleerden van de twaalfde eeuw. Hij was filosoof, navolger van Aristoteles, en astronoom. In zijn ‘vrije tijd’ leidde hij de joodse gemeente in Cairo. Hij schreef een joods wetboek, de Misjna Thora, dat de joden voor alle situaties aanwijzingen geeft, hoe ze zich moeten gedragen, zonder eerst de hele Talmoed te moeten bestuderen. Tot op de dag van vandaag wordt hij veel geciteerd. In Amsterdam is het Maimonides-college naar hem genoemd. Bij zijn graf in Tiberias komen veel joden om te bidden. Ik hoorde één van hen vertellen dat Maimonides had bepaald, dat hij na zijn dood op een ezelskar moest worden gezet en dat de ezel wel zou bepalen waar hij begraven moest worden. Zo kwam zijn kist in Tiberias terecht. Misschien wist de ezel, denk ik dan maar, dat Tiberias een belangrijk geestelijk centrum voor de joden is geweest na de val van Jeruzalem.

De stad Tiberias, genoemd naar de Romeinse keizer Tiberias, werd gesticht in het jaar 20 door Herodus Antipas, de zoon van Herodus de Grote. Aan het einde van de tweede eeuw werd Tiberias de geestelijke hoofdstad van het joodse volk, zowel in Israel als in de Diaspora. De stad werd de zetel van de joodse leiding, eerst het Sanhedrin, de Raad, en later het Neshiah, het Patriarchaat. Volgens de traditie is de ‘Jeruzalem Talmoed’ – of ‘Palestijnse Talmoed’, maar die benaming ligt vandaag de dag misschien wat gevoelig – grotendeels in Tiberias op schrift gesteld. De methode van vocaliseren – klinker­tekens aanbrengen in het klinkerloze Hebreeuws  - wordt de ‘Tiberische vocalisatie’ genoemd.

’s Avonds spreekt een man mij op straat in Tiberias onverwachts aan. Hij ziet dat ik geen Israeli ben en vraagt me of ik Duits spreek. In moeizaam Duits begint hij vervolgens al gauw een tirade over hoe dom wij Europeanen zijn dat we zoveel buiten­landers opnemen. Dat moet uitlopen op een catastrofe. “Wij betalen buitenlandse werk­nemers een vijfde van wat een Israeli verdient, dan blijven ze vanzelf wel weg.” Hij waar­schuwt dat de islamieten bewust de voet tussen de deur proberen te krijgen. Terwijl we in het donker in de motregen langs de kant van de weg staan, luister ik welwillend naar zijn wijze woorden, probeer de kern van waarheid te vatten, maar kan zijn redeneringen niet volgen en huiver om zijn racistische gedachten. Ik bedenk intussen hoe blij ik ben dat mijn huisgenoot Abdul uit die afschuwelijke oorlog in Sierra Leone heeft kunnen ontkomen en in Nederland een plek heeft gevonden. In vier jaar tijd is Abdul meer geïntegreerd dan ik in veertig jaar. En daarbij ben ik geen softe hulpverlener, maar een zakelijke huisbaas.

Al na twee zinnen herken ik de man, allereerst aan zijn standpunten, dan aan zijn adem - geuren kunnen je in één stap overal op de wereld neerzetten -  en dan ook aan zijn gezicht. Hij woont in Jeruzalem, is leraar Jodendom en geeft momenteel les aan een middelbare school in Tiberias. Ik kan dit maar moeilijk rijmen met zijn vreemde manier van redeneren. Na een paar zinnen onderbreek ik de man. “Meneer, ik ken u. Jaren geleden hebben we zitten praten op een bankje voor het busstation in Eilat.” Daar kreeg ik dezelfde les te horen en hebben we een uur zitten praten. Ik moet er nog vaak aan denken. Ja, nu herinnert hij het zich ook weer.

Vanmorgen zit ik even lekker in de zon op een bankje. Er komt een aardige, dikke man naast me zitten met een ongeschoren gezicht en een walm van alcohol om zich heen. Hij begint meteen tegen me te praten, in het Hebreeuws denk ik eerst, maar dan blijkt het Russisch te zijn, of Oezbekistaans. Merkwaardig genoeg kan ik hem redelijk goed volgen. Pinksterwonder? Hij komt uit Oezbekistan en is geëmigreerd naar Israel. In Oezbekistan groeten de mensen elkaar nog (Salaam Aleikum), maar hier in Israel leeft iedereen langs elkaar heen. ’t Zijn allemaal fascisten. Hij heeft geen werk (nji roboto) en geen geld (nji dingo). Ja, je kunt werk krijgen in het leger: schieten op Bin Laden, zegt hij lachend.
Wat hem betreft kunnen ze allemaal het Rambam krijgen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten