maandag 5 januari 2004

Negev

Negev / De woestijn waar niets te zien is




Om tien uur zondagmorgen met bus 444 van Eilat naar Jeruzalem. De magnifieke tocht door de Negev-woestijn, het ruwe, rotsige landschap waar ik zo van houd. De vergezichten. Waarvan mensen zeggen dat er niets te zien is. De Negev-woestijn, het Hollandse weidelandschap, de vlakke, uitgestrekte Canadese provincie Saskatchewan.
De meeste passagiers vielen zoals gewoonlijk prompt in slaap; ik zat gespitst op mijn stoel en verslapte geen ogenblik.

Tien jaar geleden reed ik de laatste dag van mijn vakantie bovenin een dubbeldeks touringbus van Eilat via BeerSheva naar Tel Aviv. Ik zat toen op de stoel precies boven de chauffeur, met een reusachtige voorruit voor me en had het mooiste uitzicht van de wereld. Het was tijdens die busrit, dat ik besloot om een sabbatical te houden. Het is in die eindeloze vlakte van de woestijn dat gedachten op hun plaats vallen, plannen ontstaan, roepingen worden gehoord. Al neem ik niet aan dat Jezus de woestijn per touringcar bereisde, ik kan mij wel voorstellen dat hij veertig dagen eenzaamheid in de woestijn verkoos, daar zijn aanvechtingen met de duivel had, alvorens hij zijn timmermansbaan er aangaf en zijn roeping als rabbi volgde.

De woestijn waar niets te zien is. Zo zag ik struisvogels lopen op een struisvogelfarm. Midden in de wildernis ineens een palmbomenplantage. De drooggevallen wadi’s, die de autoweg kruisen met steeds die mysterieuze waarschuwing:“dangerous when bridge is flooding”, terwijl nergens water te zien is. De zoutwinning aan de zuidzijde van de Dode Zee. Grote witte zoutvelden, die ook op satellietfoto’s altijd goed te zien zijn. Het diepste punt op aarde: 400 meter onder de zeespiegel, met Jericho als laagstgelegen stad, daar is Rotterdam-Alexanderpolder met min zes meter niks bij.
De chauffeur gooide ons met dodemansvaart de diepte in, nauwelijks afremmend voor scherpe bochten, strak langs de afgrond. Ik sidderde. Israelische chauffeurs zijn getraind in het leger en nemen met één hand de moeilijkste bochten.

Tussen de kale rotsen aan de Dode Zee ineens een dozijn luxe hotels, het Zohar resort, vlakbij Ein Gedi. Daar is ook onze stop. Dit keer te kort om even in de zoute zee te drijven, zoals ik eerder heb gedaan. Ruggelings op het water liggend een boekje lezen. De sterke geur van sulfur. (Ik roep maar wat, want ik heb geen idee wat sulfur is of hoe het ruikt, maar dit is het eerste woord dat bij mij boven komt drijven...) In het winkeltje kun je een zakje modder kopen, black mud voor 10 shekel. Als ik ontslagen word, ga ik dat ook maar doen, denk ik, modder verkopen. Of met modder smijten.
Een stukje noordelijker ligt de steile, vlakke berg Masada, in het Hebreeuws Metzuda, wat bolwerk of fort betekent. Veel joden vluchtten hierheen tijdens de opstand tegen de Romeinen van 66 tot 70 na Christus. Tot het laatst toe werd het fort tegen de Romeinse belegering verdedigd door de Zeloten. Toen ze uiteindelijk moesten opgeven, staken ze hun huizen in brand en pleegden massaal zelfmoord, bijna duizend mannen, vrouwen en kinderen. Deze gebeurtenis, die wordt verteld door de joodse geschiedschrijver Flavius Josephus, markeerde het einde van de joodse aanwezigheid in Palestina.

Dan volgt de klim van Jericho (-400) naar Jeruzalem (+400) met halverwege het bord ‘u bent op zeeniveau’. Vlak voor Jeruzalem staan we lang in de file. Er is geen vluchtstrook en een ziekenauto wringt zich tussen de twee rijen door, net op het moment dat ik mijn camera heb gepakt om een stenen monument langs de kant van de weg te filmen. Ik neem aan dat het herinnert aan een dodelijk auto-ongeluk, maar het verbaast me dat het aan de wegkant van de vangrail is geplaatst, waar bij ons dus de vluchtstrook zou zijn. Wachtend op een volgend dodelijk ongeluk, denk ik dan. Bij het roadblock voor Jeruzalem mogen we gewoon doorrijden en ineens is de file opgelost. Misschien is het roadblock een tijdje gesloten geweest vanwege een terrorisme-alarm. Ruim een uur te laat komen we aan op het centrale bus­station van Jeruzalem.




zondag 4 januari 2004

Eilat

Eilat / Goedgekeurd door de veiligheidsdienst

VERBLIJF: Hostel Arava, Eilat

Het is januari. Maar naar onze begrippen is het heerlijk zomerweer: volop zon en zo’n 24 graden. De eerste dag met de videocamera naar het strand gegaan om sfeerbeelden te maken. ‘s Middags de camera en andere kostbaar­heden in bewaring gegeven in de hostel om te gaan zwemmen. Ik herinnerde me ineens weer dat dit vier jaar geleden de reden was om deze hostel te kiezen, nadat ik eerst een andere had geprobeerd, zonder kluis. Dat is een nadeel van alleen reizen: als je wilt gaan zwemmen, moet je je spullen achterlaten. Trouwens, als het kon zou ik de video wel mee willen nemen het water in, want daar is Eilat echt op z’n mooist. Het drong tot me door dat ik sinds de eerste week van januari 2000, toen ik elke dag een paar uur ging zwemmen in de Rode Zee, helemaal niet meer gezwommen heb. Misschien wil ik alleen maar in de Rode Zee zwemmen.
Het rustige, rimpelloze water, soms een lange, trage golf van een schip in de verte, nooit koud, in de winter soms zelfs warmer dan de luchttemperatuur. Laag over de blauwe oppervlakte een magnifiek gezicht op de rode, ruwe bergen van Jordanië met aan de voet de stad Aqaba. Nu hoop ik maar dat ik niemand heb beledigd door te beweren, dat het mooiste van Israel het uitzicht op Jordanië is!

Verkwikt kwam ik uit het water, ik voelde me een sterker mens. Met het woord ‘verkwikt’ moet je tegenwoordig oppassen natuurlijk, maar het blauwe water van de Rode Zee is zo helder als maar zijn kan en bij mijn weten schoon. Daarom kan je hier ook goed duiken en het koraal bewonderen. Na het zwemmen zag ik de zon prachtig verdwijnen achter de bergen van de Sinai. In een paar minuten tijd viel de schaduw over het hete strand. Het strand van Eilat stelt trouwens op zich niet zo heel veel voor: het is een grindstrand van een paar meter diep, niet te vergelijken met de mooie Nederlandse stranden. Het zijn de zon, het zwemwater en de bergen die het hier zo aantrekkelijk maken.

Toen ik ‘s avonds terugliep naar de hostel, zag ik de mooiste maanopkomst van mijn leven. Door de duisternis waren de bergen van Jordanië, waar mijn hostel op uitkijkt, niet meer te zien. Ineens verscheen er in de lucht uit het niets een scherpe felgele streep, een driehoek, in de vorm van een dak of een boemerang. Eerst wist ik niet wat het was. Totdat de bovenkant van het driehoekige dak een bolle vorm kreeg. Toen begreep ik dat het de hoekige top van de onzichtbare berg was, waar de volle maan achter vandaan te voorschijn kwam. In een paar minuten groeide het dak uit tot een felgele bol en daar stond ineens een grote, volle maan hoog in de lucht. Prachtig.

Eilat is een stadje van zo’n 60.000 inwoners aan de Rode Zee op een smalle strook woestijn ingeklemd tussen Egypte en Jordanie. Dit uiteinde van de Rode Zee heet Golf van Aqaba of Golf van Eilat. Het geeft Israel een zeeverbinding met de Indische Oceaan en daarmee met Azië. Via de haven van Eilat worden nu bijvoorbeeld de Japanse auto’s ingevoerd. Ik herinner mij nog hoe in juni 1967 de Zesdaagse Oorlog begon, nadat Egypte en Jordanie de golf blokkeerden voor scheepvaartverkeer naar de haven van Eilat. De blokkade gaf Israel de aanleiding om toe te slaan en in zes dagen tijd de Sinai­woestijn en de Gazastrook te veroveren op Egypte en de Westoever van de Jordaan op Jordanië. Hiermee kwamen ook Oost-Jeruzalem en de Oude Stad met de ‘Klaagmuur’ in Israelische handen en zo werd Jeruzalem voor de joden herenigd. De Sinai werd aan Egypte teruggegeven, toen Anwar Sadat en Menachim Begin in 1977 onder leiding van Jimmy Carter in Camp David een vredesakkoord sloten.
Behalve van de haven leeft Eilat vooral van het toerisme. In de buurt van het strand zijn de dure hotels en even verder de goedkope hostels als paddestoelen uit de grond geschoten. Voor de rest is het stadje tamelijk saai. Het is er gemoedelijk, de spanning van het Midden-Oostenconflict en de militaire presentie is hier veel minder, al is men ook hier gespitst op security.
Eilat is een tax free zone, dat wil zeggen dat er geen BTW betaald hoeft te worden. Voor mij betekent dat vooral dat boeken en kranten 17% goedkoper zijn. De keren dat ik in de Steimatzky-boekhandel, die in vrijwel elke Israelische stad te vinden is, een boek van mijn gading vond, kocht ik het in Eilat.
Naar ik aanneem, zijn er relatief veel Russische Joden neergestreken in Eilat. De Russische boeken en kranten zijn in de boekhandel en kiosken rijkelijk vertegen­woordigd. In een wasserette werd de werking van de machine in het Russisch uitgelegd en her en der zie je Russische teksten op borden.
Ik ben een beetje de kluts kwijt wat voor dag het is. ’s Middags om twee uur was het post­kantoor al dicht en kon ik geen postzegels meer kopen. Het is vrijdag en met het invallen van de duisternis begint de sabbat. M’n kamergenoot Gaby (Gabriël) waarschuwde me dat alle winkels en restaurants vrijdagavond en zaterdag tot het donker dicht zouden zijn. Dus snelde ik naar de winkel om voor de volgende dag brood en mangosap (eerste levensbehoefte) te kopen. Maar intussen ben ik er achter dat er van alles gewoon open blijft. De MacDavid, waar ik vrijdagavond gegeten heb, vlakbij het strand, blijft tot 5 uur zaterdagochtend open. En ik zag een supermarktje (hoe kan een woord met super beginnen en met tje eindigen, vroeger zouden we zeggen kruideniertje), zag ik een kruideniertje dus die 24 uur open is. Zoals wel vaker is de reisgids van Lonely Planet betrouwbaarder dan de plaatselijke bevolking.
De volgende ochtend weer een paar uur aan het strand in de zon gezeten op twee rotsblokken, die samen - een zitvlak en een rugleuning - een betere stoel vormen dan ik thuis heb. ’s Middags ruim een uur gezwommen. Gewoon een paar baantjes getrokken in het heerlijke water van de Rode Zee, maar dan wel baantjes van zo’n 500 meter. Intussen genietend van de zon en het uitzicht op het strand en de bergen.
Rond vieren ging ik opnieuw richting strand, nu had ik mijn videocamera weer bij me. Het vliegveld van Eilat ligt midden in de stad, ik kan de vliegtuigen precies tegenover de hostel zien opstijgen (terwijl ik dit zit te typen, zie er ik vlak voor mijn neus weer één gaan) en ze landen bijna op het dak van het winkelcentrum bij het strand. Ik maakte op ruim honderd meter afstand een opname van het stationsgebouw van het vliegveld en binnen een minuut stond er een jongeman in zomerbloesje naast me: security. Hij vroeg naar mijn paspoort, wilde weten waarom ik in Israel was en wat ik zojuist had opgenomen. Ik kon hem in de zoeker het zojuist opgenomen beeld laten zien en dat is nu dus officieel goedgekeurd door de veiligheidsdienst.

Zondagochtend afscheid genomen van de Arava hostel in Eilat. De eigenaar herkende me nog van vier jaar geleden. Hij was blij met een paar dagen klandizie en vond het jammer dat ik weer ging. De toeristen blijven weg. De mensen zijn bang. “There is a conflict going on. They kill us, we kill them. It goes on.” Hij verwachtte niet dat er snel vrede zou komen, met alle onrust die er is in Irak, Iran en Afghanistan, waardoor het moslim-fanatisme nog verder gevoed wordt.“Maybe the Messiah will come!”, zei hij tenslotte.
Ik had er nog wel even over door willen praten. Ik had hem zaterdag in z’n ‘zondagse’, ofwel ‘zaterdagse’ kleren thuis zien komen, naar ik aanneem van de sjoel (synagoge). Er zijn in het Jodendom nogal wat verschillende messiasverwachtingen. Sommige schrift­geleerden stellen dat de Messias komt als het Joodse volk in vrede leeft, anderen dat hij juist komt om vrede te brengen. Sommigen zien de komst van de Messias vooral als een politieke gebeurtenis, anderen als een geestelijke. De hostelhouder ziet de Messias denk ik vooral als vredestichter. Ik kon het hem niet meer vragen, want bus 444 wachtte om mij door de woestijn naar Jeruzalem te brengen.



zaterdag 3 januari 2004

Tiberias

Tiberias / Krijg het rambam

VERBLIJF: Maman hostel, Ha’Atzmautstraat, Tiberias

Rond het middaguur ben ik in Nazareth aan de kant van de weg gaan zitten om te wachten op de bus naar Tiberias, waarvan ik niet wist wanneer hij zou komen. Bij het instappen hoorde ik een man in het Hebreeuws een kaartje naar Kana kopen, de eerste plaats onderweg en de eerste plaats waar Jezus volgens de Bijbel een wonder verrichtte: op een bruiloft waar hij te gast was veranderde hij water in wijn. Ook rijden we langs de berg Tabor, waar een paar van zijn leerlingen Jezus in een visioen met Mozes en Elia zagen praten. Dan draaien we de autoweg op. De afgelopen jaren zijn er in Israel heel wat nieuwe autowegen aangelegd. Van Nazareth naar Tiberias is met de bus ongeveer 45 minuten. Al gauw doemt in de diepte het Meer van Galilea op, met in de verte aan de overzijde de Golan, en dalen we door de buitenwijken van Tiberias af naar het busstation in het centrum. Dan is het maar een paar straten naar de Maman Hostel. De hostel is wat in verval geraakt, maar ze zijn bezig met opknappen. Vanuit de hostel kan ik verderop het merk­waardige rode stalen geraamte zien dat het graf van Rambam markeert.

Rabbi Mozes Ben Maimon, afgekort Rambam, zoon (ben) van Maimon, werd in 1135 geboren in Spanje. Een paar jaar geleden ben ik in zijn geboorteplaats Cordoba in Andalucië geweest, waar ik de synagoge en een beeld van Maimonides heb gezien. In zijn tijd werd Andalucië beheerst door de Moren en was het islamitisch. Maimonides overleed in 1204 in Caïro, waar hij de arts was van de moslim Saladin. Hier komt de uitdrukking ‘krijg het Rambam’ (of de Rambam) vandaan, ‘krijg een hele serie ziektes’. Maimonides was een van de belangrijkste geleerden van de twaalfde eeuw. Hij was filosoof, navolger van Aristoteles, en astronoom. In zijn ‘vrije tijd’ leidde hij de joodse gemeente in Cairo. Hij schreef een joods wetboek, de Misjna Thora, dat de joden voor alle situaties aanwijzingen geeft, hoe ze zich moeten gedragen, zonder eerst de hele Talmoed te moeten bestuderen. Tot op de dag van vandaag wordt hij veel geciteerd. In Amsterdam is het Maimonides-college naar hem genoemd. Bij zijn graf in Tiberias komen veel joden om te bidden. Ik hoorde één van hen vertellen dat Maimonides had bepaald, dat hij na zijn dood op een ezelskar moest worden gezet en dat de ezel wel zou bepalen waar hij begraven moest worden. Zo kwam zijn kist in Tiberias terecht. Misschien wist de ezel, denk ik dan maar, dat Tiberias een belangrijk geestelijk centrum voor de joden is geweest na de val van Jeruzalem.

De stad Tiberias, genoemd naar de Romeinse keizer Tiberias, werd gesticht in het jaar 20 door Herodus Antipas, de zoon van Herodus de Grote. Aan het einde van de tweede eeuw werd Tiberias de geestelijke hoofdstad van het joodse volk, zowel in Israel als in de Diaspora. De stad werd de zetel van de joodse leiding, eerst het Sanhedrin, de Raad, en later het Neshiah, het Patriarchaat. Volgens de traditie is de ‘Jeruzalem Talmoed’ – of ‘Palestijnse Talmoed’, maar die benaming ligt vandaag de dag misschien wat gevoelig – grotendeels in Tiberias op schrift gesteld. De methode van vocaliseren – klinker­tekens aanbrengen in het klinkerloze Hebreeuws  - wordt de ‘Tiberische vocalisatie’ genoemd.

’s Avonds spreekt een man mij op straat in Tiberias onverwachts aan. Hij ziet dat ik geen Israeli ben en vraagt me of ik Duits spreek. In moeizaam Duits begint hij vervolgens al gauw een tirade over hoe dom wij Europeanen zijn dat we zoveel buiten­landers opnemen. Dat moet uitlopen op een catastrofe. “Wij betalen buitenlandse werk­nemers een vijfde van wat een Israeli verdient, dan blijven ze vanzelf wel weg.” Hij waar­schuwt dat de islamieten bewust de voet tussen de deur proberen te krijgen. Terwijl we in het donker in de motregen langs de kant van de weg staan, luister ik welwillend naar zijn wijze woorden, probeer de kern van waarheid te vatten, maar kan zijn redeneringen niet volgen en huiver om zijn racistische gedachten. Ik bedenk intussen hoe blij ik ben dat mijn huisgenoot Abdul uit die afschuwelijke oorlog in Sierra Leone heeft kunnen ontkomen en in Nederland een plek heeft gevonden. In vier jaar tijd is Abdul meer geïntegreerd dan ik in veertig jaar. En daarbij ben ik geen softe hulpverlener, maar een zakelijke huisbaas.

Al na twee zinnen herken ik de man, allereerst aan zijn standpunten, dan aan zijn adem - geuren kunnen je in één stap overal op de wereld neerzetten -  en dan ook aan zijn gezicht. Hij woont in Jeruzalem, is leraar Jodendom en geeft momenteel les aan een middelbare school in Tiberias. Ik kan dit maar moeilijk rijmen met zijn vreemde manier van redeneren. Na een paar zinnen onderbreek ik de man. “Meneer, ik ken u. Jaren geleden hebben we zitten praten op een bankje voor het busstation in Eilat.” Daar kreeg ik dezelfde les te horen en hebben we een uur zitten praten. Ik moet er nog vaak aan denken. Ja, nu herinnert hij het zich ook weer.

Vanmorgen zit ik even lekker in de zon op een bankje. Er komt een aardige, dikke man naast me zitten met een ongeschoren gezicht en een walm van alcohol om zich heen. Hij begint meteen tegen me te praten, in het Hebreeuws denk ik eerst, maar dan blijkt het Russisch te zijn, of Oezbekistaans. Merkwaardig genoeg kan ik hem redelijk goed volgen. Pinksterwonder? Hij komt uit Oezbekistan en is geëmigreerd naar Israel. In Oezbekistan groeten de mensen elkaar nog (Salaam Aleikum), maar hier in Israel leeft iedereen langs elkaar heen. ’t Zijn allemaal fascisten. Hij heeft geen werk (nji roboto) en geen geld (nji dingo). Ja, je kunt werk krijgen in het leger: schieten op Bin Laden, zegt hij lachend.
Wat hem betreft kunnen ze allemaal het Rambam krijgen.

vrijdag 2 januari 2004

Nazareth

Nazareth / Hoe eenvoudig de vrede eigenlijk moet zijn

VERBLIJF: Sisters of Nazareth Convent, Nazareth

In Israel is het altijd wel ergens een heilige dag en ik schijn ze na te reizen. Gisteren sabbat in Haifa, vandaag zondag in Nazareth. De meeste winkels en de souq (Arabische markt in smalle, overdekte straatjes) zijn vandaag gesloten. Her en der is nog wel een kiosk of kruideniertje open. Nazareth heeft een overwegend Arabische bevolking, waar­van ongeveer de helft moslim en de helft christen is. De meeste straatnaamborden zijn in het Arabisch. Veel liberale joden komen op hun vrije sabbat naar de markt in Nazareth. De drie godsdiensten leven hier vreedzaam naast elkaar en spanningen worden er voornamelijk in de politiek uitgevochten. Nazareth ligt in de provincie Galilea en de meeste Arabieren hier zijn Israeli. Hier geen security checks en tascontroles. Alleen bij de School van de Opgroeiende Jezus zag ik een bewaker in zomers T-shirt met een pistool onder zijn riem. De bevolking is uitermate vriendelijk, ik word veelvuldig gegroet - “How are you?” - en dit keer eens niet alleen door handelaren. Veel jongeren en kinderen spreken me aan, in gebroken Engels of alleen maar Arabisch. Gisteren kwam een tienjarig jongetje geïnteresseerd naast me zitten, terwijl ik op het kerkplein mijn reisnotities zat te schrijven.

Zatermiddag na aankomst heb ik eerst de Kerk van de Aankondiging bekeken, die op enkele tientallen meters van mijn hostel ligt. De kerk eert de aankondiging van de geboorte van Jezus aan Maria door de engel Gabriël. Het huidige gebouw is in 1969 gebouwd op oudere resten. Volgens mijn reisgids een lelijk gebouw zonder gratie. Dat kan wel zo zijn, maar ik ben toch meer geïnteresseerd in moderne architectuur dan in oude heiligdommen, dus kwam ik ruimschoots aan mijn trekken met het bestuderen van de constructie van deze dubbele kerk. In de onderste kerk is een grot die in verband wordt gebracht met het woonhuis van Maria. Er werd net voor twee mensen in het Duits een mis opgedragen, naar ik aanneem met een speciale intentie. De bovenkerk, door een brede opening met de onderste verbonden, is voor de gewone zondagsmis. Doordat de kerk tegen de heuvel is gebouwd, heeft ook de bovenkerk een uitgang op straatniveau. Ik heb een paar jaar vlakbij een prachtige, Middeleeuwse Doppel­­kirche aan de Rijn in Bonn gewoond. De bovenkerk was daar voor de aartsbisschop en zijn gevolg, de onderste kerk voor het gewone kerkvolk. Dankzij de opening in vloer/plafond kon men gescheiden van elkaar dezelfde mis bijwonen.

Zaterdagavond gaf één van de zusters een rondleiding door de opgraving onder het kloostercomplex waar ik logeer. De orde van de zusters van Nazareth werd in 1822 gesticht in Frankrijk en genoemd naar de plaats waar Jezus opgroeide, omdat ze hem in het gewone leven willen navolgen en zich niet beroepen op wonderen of bijzondere verschijningen. Pas tientallen jaren later kocht de Franse orde een stuk grond in Nazareth en bouwde er een klooster en een school. De orde richt zich op de opvoeding van de opgroeiende jeugd. Er is nu een Arabische school voor doven en blinden. In het klooster wonen nog maar vier zusters. Een jongeman runt voor hen de hostel. Bij toeval werd in de 19e eeuw in de kloostertuin een oude, drooggevallen bron ontdekt en in 1887 begon men met opgravingen. Men vond onder meer een tot woning omgebouwde grot uit de tijd van Jezus, een graftombe met rollende sluitsteen en een grot waar vermoedelijk in de eerste eeuw joodse christenen bijeen kwamen.
Vanochtend, zondagmorgen, ben ik door de smalle straatjes van de uitgestorven souq de steile heuvel op gewandeld, er een paar uur de tijd voor genomen. Zo nu en dan even uitrusten, rondkijken, peinzen op een bankje of een steen. Het was heerlijk zonnig weer, een echte ‘zon’dag. Boven op de heuvel aangekomen bleek ik de richting goed uitgemikt te hebben en ik kwam precies terecht voor de school en de kerk van de Opgroeiende Jezus, l’Ecole du Jesus Adolescent Don Bosco. De mis was denk ik net afgelopen, kinderen speelden op het schoolplein, de oudsten stonden een eindje verderop langs de kant van de weg naar elkaar te flirten.

Bij de ingang van het terrein stond een bewaker, pistool onder de riem, die mij toestond het oude schoolgebouw in te gaan. Door een lange, holle gang met aan weerszijden lege klaslokalen bereikte ik de zijdeur van de kerk. Voor de kerk had ik een prachtig uitkijk­punt over de wirwar van huizen van Nazareth tegen de hellingen van de heuvels. Ook keek ik precies op de Kerk van de Aankondiging waar ik daags tevoren was geweest.

Langs een andere weg, buiten de souq om een asfaltweg volgend, ben ik weer naar beneden gewandeld. Een tuin met cypressen die ik vanaf de heuvel had gezien, bleek toe te behoren aan het St. Charles Borramaeus Convent en het nagelegen klooster van de zusters Karmelieten. Ook passeerde ik de Mensa Christi kerk, die een stenen tafel (mensa) bevat waaraan Jezus met zijn discipelen zou hebben gegeten. ‘s Avonds heb ik in het donker nog een wandeling door het dorp gemaakt. Om half tien moest ik binnen zijn en ging de deur op slot. Op de binnenplaats staarde ik nog een poosje naar de heldere sterrenhemel. De maan stond precies recht boven mijn hoofd.
Mijn enige kamergenoot was in de loop van de zondag vertrokken. Het was een New Yorker van Fillipijnse afkomst. We hadden zaterdagavond een lang en boeiend gesprek gehad. Hij is gelovig en zijn geloof is met de jaren gegroeid, maar hij ontbeerde elementaire bijbelkennis, en zie, bij mij is het net andersom. Dus zat ik hem op het voeteneinde van mijn bed bij tijd en wijle bijbelse en Israelische geschiedenisles te geven. Hij stelde heel belangstellend allerlei gerichte vragen over hoe het zat met de Joden en de Palestijnen en wat Jezus nu precies met Nazareth te maken had. Op een gegeven moment kwam ter sprake dat Jeruzalem, Salem, stad van vrede betekent en dat Joden en Arabieren elkaar voortdurend met Shalom en Salaam of Salaam Aleikum, vrede zij met u, begroeten. Op de rand van ons bed bedachten we hoe eenvoudig de vrede eigenlijk moet zijn.

‘s Nachts rook ik een brandlucht. Mijn kamergenoot kon niet slapen en zat bij kaarslicht de Bijbel te lezen, nadat hij zijn geest ook al had verrijkt met wat marihuana. Hij had de kaars tussen twee planken in het open nachtkastje gezet en de vlam brandde vlak naast hem al bijna door de bovenste plank heen. Ik lag te dommelen aan het andere uiteinde van de kamer, om een hoek, maar rook het meteen en heb hem er toch maar op gewezen dat ik dit niet zo verstandig vond. Het vervelende vond ik dat door de schroeilucht die bleef hangen de rest van de nacht mijn ‘rook is wegwezen’-alarm was uitgeschakeld.

Maar goed, ik heb ook deze nacht overleefd en zo niet, dan hadden we zeker de krant gehaald, want we sliepen onder de kerk van de zusters van Nazareth. Het was voor het eerst dat ik onder een kerk heb geslapen. Wel heb ik eens een nacht in een kerk geslapen en nog wel op het podium van de Episcopaalse kerk in Washington, Pennsylvania. Maar dat is weer een ander verhaal.

donderdag 1 januari 2004

Haifa

Haifa / Let the good guys have the guns

VERBLIJF: St. Charles Hospice, Latin Patriarchate Rosary Sisters, Jaffa Road 105, Haifa

Vanaf Tel Aviv de bus naar Haifa genomen. 
Vanmorgen in Tel Aviv zonnig weer met strakblauwe lucht. Later op de dag in Haifa zwaar bewolkt en ‘s avonds af en toe regen. Bij de security check voor het busstation van Tel Aviv trok de bewaakster de rits van mijn tas stuk, ik kon een vloek niet onder­drukken. Ik loop nu met een half open tas rond, probeer de rits nog te repareren, maar weet niet of dat gaat lukken. In de bus durfde ik het duinlandschap tussen Tel Aviv en Haifa en het oude aquaduct bij Caeserea niet te filmen, omdat gisteren op de markt in Tel Aviv een man erg angstig reageerde op mijn video­camera. Ondanks mijn chagrijn over de kapotte tas genoot ik van de busrit. Eigenlijk zou ik m’n hele leven in bus of trein willen zitten, vroeger wilde ik er in wonen, het landschap aan je voorbij zien trekken.

Op het busstation van Haifa zag ik geen Haifa! Ik ging uit van 15 minuten lopen van het (oude) busstation naar de hostel , maar vergeet het maar. Er blijkt een nieuw busstation gebouwd te zijn, ver buiten de stad, aan een kruispunt van autowegen. Ik voelde me bedrogen. Buskaartje Tel Aviv - Haifa 23 shekels, taxi van busstation Haifa naar Haifa 30 shekels. Er reed misschien wel een stadsbus, maar de tijd tot de sabbat begon te dringen en trouwens, zodra je op een andere bus stapt, moet je ook weer opnieuw betalen.

De taxi zette me voor de deur af bij de Bethel Hostel, maar die bleek gesloten. Nu had ik echt een probleem. Toch heb ik geleerd in dit soort situaties rustig te blijven. Een jong stel (zij wist de weg, hij sprak Engels) wees me de weg naar het St. Charles Hospice. Ongeveer 28 euro, dat klinkt goedkoop, maar het is ver boven m’n budget. Daarvoor heb ik wel een privékamer met douche, toilet en stopcontacten, zodat ik vannacht alles kan opladen wat er op te laden valt, mijzelf incluis. Ter vergelijking: de hostel in Tel Aviv is met 8 euro relatief duur, in Tiberias en Eilat kan ik voor zo’n 6 euro per nacht terecht. Als er in Haifa geen goedkoper alternatief is, blijf ik hier niet. Toch denk ik, dat ik hier morgen vanwege de sabbat niet wegkom.
Bezienswaardigheden in Haifa: Karmel-berg, Baha’i-tempel, markante graansilo, haven. Het aardige is dan weer dat al deze punten vanuit de straat van mijn hostel te zien zijn. Dat zorgt dan weer voor een beetje sabbatsrust...Haifa is de stad waar veel joodse immigranten die per schip naar Palestina kwamen voor het eerst voet aan wal zetten in het beloofde land. Ook werden hier ten tijde van het Engels bewind wapens naar binnen gesmokkeld. In 1948 kwam het bijna tot een Joodse burgeroorlog in de jonge staat Israel, toen één van de verzetsgroepen, de Irgoen van Menachim Begin, niet met de andere verzets­groepen wilde opgaan in het Israelische leger en de wapens niet wilde inleveren. Na de onafhankelijkheidsdag kwam in de haven van Haifa nog een scheeps­lading wapens voor de Irgoen binnen, die pas na een gewapend treffen op het strand aan het Israelische leger werd overgedragen.Op de sabbatdag werd ik om tien voor half negen per telefoon gewekt door één van de zusters. Ik had mijn wekker gezet om op tijd om acht uur aan het ontbijt te zijn, maar had kennelijk het geluid uitgezet. Vervolgens kon ik de douche niet aankrijgen; hoe ik ook trok of draaide, het water bleef onder uit de kraan komen. Dus eerst maar snel aankleden en aan tafel gaan, met Brian uit Oregon, USA, de enige andere gast in de hospice.

We raakten al snel in een geanimeerd gesprek. Brian was naar Amman gevlogen en reisde verder met de bus via Israel naar Egypte, een toer die ik ook overwogen had. Maar hij kwam er achter dat hij lang geen tijd genoeg had om in Israel alle archeo­lo­gische plaatsen te zien. Het gesprek kwam op de training van de jonge Israelische soldaten, waarbij een sociale training en geschiedenisonderricht niet ontbreekt - beter dan het gewone geschiedenisonderwijs in Amerika. Allebei hadden we de groepen Israelische recruten gezien die door hun officieren rondgeleid worden langs de historische plaatsen in Jeruzalem. Zo kwam het gesprek op het dragen van wapens. Je raakt er in Israel al snel aan gewend om in de bus aan de soldaat naast je te vragen of hij zijn karabijn even opzij wil doen. En bij het geweer op de schouder van een eenzaam ploegende Kibboets-boer kan ik mij ook nog wel iets ideëels voorstellen. Maar waar ik mèèr moeite mee heb, zijn de vele jonge mannen met een pistool achteloos onder het elastiek van hun sportbroekje gestoken. Als in Israel ooit de vrede uitbreekt, zei ik, krijgt het land een probleem met crimineel wapenbezit. Net als Amerika met zijn Wilde Westen blijft Israel straks met een traditie zitten waarin het wapenbezit heilig verklaard wordt, omdat het ooit een zekere logische functie had. Ik wees Brian op de nadruk die in Nederland en Europa, in vergelijking met Amerika, wordt gelegd op het gewelds­monopolie van de staat. Het recht op zelfverdediging met geweld bestaat ons inziens alleen in zoverre de overheid nog niet (‘politie onderweg’) of niet meer (‘falende overheid’) in staat is het individu of de gemeenschap te beschermen. Ik vertelde hoe ik in 1980 in New Orleans in het pand waar ik logeerde eens voor inbreker werd aangezien en serieus geconfronteerd werd met het clichématige advies ‘shoot first, talk later’. Gelukkig waren we al in gesprek voor er geschoten werd. In hetzelfde pand liet een zeventienjarige jongen mij trots zijn nieuwe, blinkende revolver zien.

Mijn tafelgenoot Brian, overigens een allerzachtaardigste man, bleek een groot voor­stander van het vrije wapenbezit. Hij wist wel dat er tegenstanders waren, maar daar had hij na ‘11 september’ nooit meer iets van gehoord. 
“I rather see the good guys have the guns”, zei hij. Daar zit wel wat in, denk ik, maar hij deed het voorkomen alsof de aanslagen voorkomen hadden kunnen worden als de slachtoffers wapens hadden gedragen. Wat hadden ze moeten doen, vanuit een open raam van het WTC met pistolen een aanstormende Boeing neerschieten!? En wat als de passagiers wapens hadden gedragen? Alles goed en wel, maar dan waren ook de kapers met wapens aan boord gekomen, voor zover ze geen strafblad hadden.
Let the good guys have the guns, maar ik ben opgegroeid met de gedachte dat er ten principale geen ‘good guys’ en ‘bad guys’ zijn. Calvinistisch uitgedrukt: omdat we allemààl kwade neigingen hebben en juridisch uitgedrukt: omdat we allemaal gelijk zijn voor de wet en onschuldig tot het tegendeel blijkt. Kortom, geef iedereen een wapen en degene die er niemand mee ombrengt, is de good guy en mag het houden. Dan zijn we wel een paar doden verder.
Na het ontbijt wilde ik toch graag nog even douchen en een techno-zuster in zwart habijt liep met me mee om te kijken waarom de douche het niet deed. Op een gegeven moment stond ik samen met de zuster onder de douche. Ze maakte met de douchekop zelfs een breed gebaar over haar boezem om mij te tonen, hoe ik het beste kon douchen. Echt niet te filmen! Maar ondanks haar instructies bleef het water uit de kraan komen en niet uit de douche. Terwijl de zuster een klusjesman ging halen, trok ik nog maar eens moede­loos aan de knop en ineens ging hij heel losjes omhoog en kwam het water uit de douche. Waarschijnlijk door het warme water dat we even hadden laten lopen. Ik riep de zuster na dat het probleem was opgelost en eindelijk kon ik douchen.

‘s Morgens heb ik in Haifa rondgelopen en gefilmd. Het was helder en zonnig weer, later op de dag werd het weer bewolkt. Ik heb een Arabische bus genomen, zodat ik niet op het einde van de Sabbat hoefde te wachten, naar Nazareth, op doortocht naar Tiberias.