dinsdag 10 september 2013

Poarteboer

Ytzen K. Tamminga werd honderd jaar geleden geboren 
'Poarteboer' nog steeds actueel
door Ytzen Lont - [See English translation]
in: Friesch Dagblad, 18 juli 1986

     "Steeds met een persoonsbewijs te moeten lopen is lastig. Voor het opsporen van misdadigers heeft het ook grote waarde. Ten onzent is het niet verplicht, maar bijvoorbeeld bij een ongeluk op de weg zou het van dienst kunnen zijn. Middels een ingevuld memorandum in mijn zakboekje heb ik het ook steeds bij mij. Ik geef toe: het niet hebben leidt niet tot een bekeuring."

     Het lijkt een commentaar op het pas afgesloten regeerakkoord. Maar het werd twintig jaar geleden opgeschreven. Evenals de volgende reactie op de noodtoestand in Zuid-Afrika: "Veel, zo niet alles, zou gewonnen zijn, wanneer de blanken hun zeggenschap en hun apartheidsbeleid als beginsel loslieten en aanvaardden als noodtoestand."

     Het artikel waaruit deze twee citaten genomen zijn, werd ondertekend met 'Poarteboer'. Tussen 1934 en 1968 stond dit pseudoniem bijna wekelijks, meer dan duizend maal, onder de rubriek Fan Tichteby en om Utens in het blad van de Christelijke Boeren- en Tuindersbond. De schrijver, wijlen Ytzen K. Tamminga, werd honderd jaar geleden, op 18 juli 1886 geboren.

     Wat zou ik graag nog eens praten met de man die zovele jaren geleden over zulke actuele zaken schreef, mijn grootvader. Ik was dertien, toen hij, in januari 1969, overleed. Pake schreef stukjes, dat wist ik, maar waarover? Een aantal jaren geleden ben ik maar eens naar de Willemskade in Leeuwarden gegaan, naar het kantoor van de C.B.T.B.; honderden nummers van Ons Friese Platteland doorgelezen. Daarna heb ik begrepen van wie ik het besef geërfd heb, dat we allemaal deel uitmaken van dezelfde geschiedenis, deel van een groter geheel. Al in 1935 schrijft Poarteboer: "De toestand wordt thans in Europa door de verantwoordelijke staatslieden ernstiger geacht dan in de dagen voor 1 augustus 1914. Onder dezen donkeren hemel viert de hoofdstad onzer provincie feest. Het feest der annexatie. Zooals nog heden den dag de volken expansie-noodzaak hebben, had Leeuwarden het ook. En de kleine mogendheden om haar waren er niets op gesteld. Een zeer wetenschappelijk man poneerde de stelling dat de stad het platteland al minder noodig zou hebben ook. Wij hebben daar toen tegenover gesteld de schriftuurlijke gedachte, dat uiteindelijk ook de Koning van het veld gevoed moet worden. Van Leeuwarden kan het platteland gerustelijk zeggen: 'Ik heb het groot gemaakt'." Zo plaatst Poarteboer steeds weer alles in een groter perspectief.

     Fan Tichteby en om Utens, van dichtbij en verder: geboren op het Leeuwarden Nijlân, waar nu het vliegveld ligt. Boer aan de rand van de stad, poortwachter, Poarteboer. Met zicht op het platteland, de agrarische wereld, maar ook op de stad, het maatschappelijk en kerkelijk leven. Hij is geboren in het jaar van de Doleantie. Van Abraham Kuyper leert hij, via de gereformeerde jongelingsvereniging, zich in de maatschappij te plaatsen en zelf mee te doen.

     In 1934 begint hij zijn rubriek als propagandist van de boerenorganisatie. Hij schrijft zelf: "Kort samengevat heeft Poarteboer zich tweeërlei doel voor ogen gesteld: 1. Alle 'rechtsche' boeren lid van de C.B.T.B.; 2. Alle boeren lid van diverse, bijzonder van de zuivel-organisaties. Wel behandelt deze rubriek ook andere onderwerpen, maar ze zijn als omlijsting te beschouwen." (1) In de loop van de jaren breidt zich dat steigerwerk steeds verder uit. Tot Zuid-Afrika toe! Poarteboer ontwikkelt zich van propagandist tot wat we vandaag zouden noemen een columnist. Hij zoekt de nuance, maar is vaak ook stellig in zijn uitspraken. Dat roept reacties op. Een trouwe lezer stuurt Ons Friese Platteland aan de C.B.T.B. retour: als Poarteboer zich met politiek gaat bemoeien, hoeft het blad voor hem niet meer.

     Te rood
     Vandaag de dag zouden de mensen veel van Poarteboers opvattingen 'conservatief' noemen. Maar indertijd dachten velen daar anders over. In 1934 houdt Poarteboer voor het Landbouwhalfuur van de NCRV een radiolezing over de 'Landbouwcoöperatie'. Ruimschoots van tevoren moet hij een duplicaat van de lezing toezenden voor de Radio-Omroep Controle-Commissie en een goed gelijkende foto van hemzelf voor de NCRV-gids. Op 28 november is het zover. Een zevenjarig neefje luistert aandachtig en vol bewondering als de stem van zijn Omke Ytzen uit de radio klinkt. Niet alle luisteraars hebben echter zoveel bewondering. Nogal wat leden van de NCRV zeggen hun lidmaatschap op. Ze vinden de lezing van IJ.K. Tamminga veel te rood: tast de coöperatie immers niet het vrije ondernemerschap aan? Bij een andere gelegenheid ontving Poarteboer een brief waarin de schrijver stelde: "Onze jeugdtijd verdedigde het privaatbezit. Thans staat u naast Karl Marx wat het bezit betreft, eigendom is diefstal." Poarteboer kan zijn honorarium van f 10,- opstrijken, maar de tweede lezing, die oorspronkelijk wel in de bedoeling lag, gaat niet door.

     Een dezer dagen las ik in een onlangs verschenen boek over de ARP (2) dat ook dit neefje, vele jaren later, te rood werd bevonden. Als voorzitter van de Amsterdamse A.R. zoekt hij eind zestiger jaren samenwerking met de Politieke Partij Radicalen, wat hem een uitbrander van de A.R.-top oplevert. Het neefje, Jenze Tamminga, schopt het overigens tot hoofdredacteur van het dagblad Trouw.
     Poarteboer schrijft in 1968 naar aanleiding van de radicalen: "Radicaal is de drooglegging van het Wad. Dat wadlopers deze radicaliteit niet kunnen bijbenen, is al een beetje begrijpelijk, maar aan deze al heel beperkte sport kan toch het krijgen van een stuk landwinst niet geofferd worden." In Poarteboers tijd was het milieu nog iets voor de vrije zaterdagmiddag. Vruchtbare grond, daar gaat het om: in 1951 maakt hij zich zorgen over de industrialisatie in de Randstad. Men kan de grote steden beter naar de onvruchtbare grond van de Veluwe verplaatsen.

     De reacties die Poarteboer oproept, leveren soms prachtige polemieken op. "Ik neem ten aanzien van ingezonden stukken steeds een ruim standpunt in," schrijft hij naar aanleiding van een brief van 'Plattelander', "maar, ongetekende stukken worden met mijn medewerking niet geplaatst. 'Plattelander', wat zegt dat, het zou wel een stadsburgemeester of een directeur van Unilever kunnen zijn." Het is duidelijk waar Poarteboer zijn 'vijanden' ziet. Zo krijgt ook de ongeorganiseerde boer er van langs: "Een kleine vrije boer; hij redt zich alleen. Hij is zo vrij als een vis in de Sahara."

     Een geliefde vijand is de latere voorzitter van de Tweede Kamer, de socialist Anne Vondeling. "Dr.Vondeling is een openhartig, eerlijk man. Iemand van wie men weet wat men aan hem heeft", schrijft Poarteboer. Met zulke mensen gaat hij graag de strijd aan: "Voor de treurige situatie van de landbouw in de jaren tussen de beide wereldoorlogen ben ik op geen enkele wijze verantwoordelijk, schrijft dr.Vondeling. Inderdaad, in die tijd heb ik Anne Vondeling in de Appelschaster duinen wel eens op een ijsco getrakteerd. Het was nog zijn onbezorgde tijd. Maar of het nu zo juist is in zijn huidige politieke situatie, om zich van die verantwoordelijkheid los te maken, is voor mij toch even de vraag. De socialistische politiek is niet met dr.Vondeling begonnen en die was in de tussen-oorlogse tijd toch waarlijk niet zo heel landbouwminnend."

     In die tussen-oorlogse tijd, in 1935, schreef Poarteboer overigens woorden die een PvdA-propagandist zo over kon nemen: "Voor de crisiswetgeving wrikte men dan ook liever aan het gebouw onzer sociale verzekering, dan dat men aan uitbouw zou willen denken. Tegen dit onsociaal, oud-liberaal gedoe zijn wij steeds te velde getrokken." Poarteboer pleit hier echter niet voor staatsbemoeienis, maar voor het Coöperatief Boerenverzekeringsfonds. "Laten we bedenken, een last die allen drukt, is eigenlijk geen last meer."

     Eenheid
     Wie Ytzen Tamminga ontmoet heeft (en zeker wie, als ik, op zijn schoot gezeten heeft!) herinnert zich zijn milde glimlach. Ondanks zijn polemieken is Poarteboer op zoek naar eenheid. Splitsen en scheiden is rechthartige protestanten vreemd, schrijft hij. De scheuring die in oorlogstijd in de gereformeerde kerken plaatsvindt, kan hij als ouderling op huisbezoek maar moeilijk uitleggen. Al in 1939 schrijft hij: "In de hoofdzaken en de fundamenteele vragen zijn we het eens en de bijkomstigheden drijven ons uiteen. Bijna een eeuw twisten we nu in Nederland over het Kerkelijk vraagstuk en komen geen stap verder. Op politiek gebied ligt de kwestie nog eenvoudiger. Daar zijn we het zoo goed eens dat we om de geschilpunten moeten zoeken. Op de agenda van menige kiesvereen. prijkt b.v. als onderwerp: wat doet A.R. en C.H. van elkander verschillen. Ieder bestuur van iedere kiesvereeeniging moest zich over zoo'n onderwerp schamen. Als men dan over en weer over elkander praten wil, laat het dan zijn over wat bindt en niet over wat scheidt."

     Zuid-Afrika
     Een bijzondere ervaring voor mijn grootvader was zijn reis, samen met zijn vrouw, naar Zuid-Afrika in 1966. "Onze reis naar Zuid-Afrika is een familiebezoek. Het gaat niet eerst om de reis en om het land, maar om de kinderen. Het lijkt mij toch aantrekkelijk over dit land te schrijven. Zuid-Afrika heeft iets bijzonders. Zuid-Afrika is in opspraak als geen ander land. Het land waarin blanken en niet-blanken samen hebben te wonen. De eeuwen door is de rechte, bevredigende verhouding niet gevonden kunnen worden. Ik wil trachten, onder voorbehoud dat we slechts enkele weken hier zijn en onze waarnemingen over een klein gebied van dit uitgestrekte land gaan, enige indrukken van deze verhoudingen te krijgen."

     Hij raakt over deze reis niet uitgeschreven en uitgedacht. Het resulteert in een serie van uiteindelijk zestien artikelen, vier maanden lang elke week. Mijns inziens niet alleen kwantitatief, maar ook kwalitatief een hoogtepunt van zijn journalistiek. Zijn Zuid-Afrika-complex zit hem zelf een beetje dwars, want er gebeurt intussen ook genoeg in eigen land. In zijn artikelen worstelt hij met zijn beeld van het land. Aan de ene kant laat hij niet na er steeds op te wijzen dat de zwarten het dankzij de blanken nergens beter hebben dan in Zuid-Afrika, aan de andere kant botst hij steeds met de apartheid. "In de luchthaven te Johannesburg trok al dadelijk mijn aandacht, de hinderlijke aanduiding 'Vir blankes' en 'Vir niet-blankes' en bekroop mij de wat 'revolutionaire' lust de trap op te stijgen en in de afdeling 'Vir niet-blankes' te gaan. Dit was de eerste kennismaking met de 'apartheid'. Intussen in de stijl van Ezechiël, ik zou groter 'gruwelen' zien dan deze."

     "De Heilige Schrift wil dat we de Grieken een Griek en in dezelfde lijn, de Bantoe's een Bantoe zullen zijn. Het altijd weer uit de hoogte op de niet-blanken neerzien, is de dynamiet onder de Zuid-Afrikaanse samenleving. Het zwaartepunt ligt niet het eerst in de politiek, maar in het dagelijks leven."

     "De grote sociale ongelijkheid is steeds de menselijke oorzaak van alle revoluties geweest. De Franse, de Russische, de Chinese, de Indonesische en die in meerdere Aziatische en Afrikaanse landen. Anti-revolutionair zijn is prachtig, maar met het anti de revolutie voor te zijn is beter."

     "Vanwege de grote verschillen zou scheiding een oplossing brengen. Het is echter onmogelijk dit te bereiken, want het zou verhuizingen over en weer tot in het oneindige nodig doen zijn."

     "God heeft ons dit land gegeven. 'Ons Suid-Afrika'. Inderdaad, maar daarnaast zijn in datzelfde Zuid-Afrika vier keer zoveel niet-blanken als blanken. Het is ook mede hun land. En voor allen moet naar een menswaardige leefruimte gestreefd worden. De blanken moeten beseffen dat niet zij alleen het volk zijn, maar dat ze samen de natie vormen."

     "Nu nog dit, en dat is misschien iets persoonlijks. Het woord ras komt dacht ik in de bijbel niet voor. De bijbel spreekt van geslacht, en taal en volk en natie. In ras zit naar mijn gevoel iets 'dier'lijks, iets 'plant'aardigs. Het wordt gekweekt, veredeld, vermenigvuldigd, gekruist of zuiver gehouden. Willekeurige menselijke ingrepen. De naar Gods beeld geschapen mens staat hierboven, zijn voortgang en vermenigvuldiging wordt niet door mensen, maar door God zelf geleid."

     Na zestien weken eindigt Poarteboer de artikelenreeks met: "Wij willen dat Zuid-Afrika naar ons luistert. Wij zouden het ook naar hun kunnen doen."

     Zo bleef Ytzen K. Tamminga zijn leven lang luisteren en trachten "enige indrukken van de verhoudingen te krijgen". Wat ben ik blij dat hij ze op papier heeft gezet.

(1) D. Siegersma: Poarteboer, Bloemlezing uit de artikelen van Y.K. Tamminga; Friese CBTB Leeuwarden. 
(2) P.L. van Enk: De aftocht van de ARP; Kampen, 1986.

Poarteboer - Farmer in the Gate


Ytzen K. Tamminga was born a hundred years ago
'Poarteboer' still topical
by Ytzen Lont, in: Friesch Dagblad, July 18, 1986

"Always having to walk with an identity card is inconvenient. It also has great value for tracing criminals. It is not compulsory for us, but for example in an accident on the road it could be of service. Through a filled out memorandum in my diary I always have it with me. I admit: not having it does not lead to a fine."

It appears to be a commentary on the recently concluded coalition agreement (with plans for a mandatory ID card). But it was written down twenty years ago (in 1966). As well as the following response to the state of emergency in South Africa: “Much, if not all, would be gained if the whites would let go of their control and their apartheid policies as a principle and accepted them as a temporary state of emergency.”

The article from which these two quotations are taken was signed 'Poarteboer'. Between 1934 and 1968, this pseudonym appeared almost weekly, more than a thousand times, under the Frisian heading ‘Fan Tichteby en om Utens’ (From Nearby and Out there) in the magazine of the Christian Farmers and Fruiters Federation, Christelijke Boeren- en Tuindersbond (CBTB). The writer, the late Ytzen K. Tamminga, was born one hundred years ago, on July 18, 1886.

How I would love to talk again with the man who wrote about such current affairs so many years ago, my grandfather. I was thirteen when he passed away in January 1969. Pake wrote ‘pieces’, I knew that, but about what? A few years ago I went to the Willemskade in Leeuwarden, to the office of the CBTB, and read hundreds of issues of Ons Friese Platteland (Our Frisian Countryside). Then I understood from whom I inherited the sense that we are all part of the same history, part of a greater whole.

As early as 1935, Poarteboer writes: "The situation is now considered more serious in Europe by the responsible statesmen than in the days before August 1, 1914. Under this dark sky our provincial capital is celebrating. The feast of annexation. As is still the case today, nations have a need for expansion, and so had the city of Leeuwarden. And the small powers around her did not like it. A very scientific man posited the thesis that the city would have less need of the countryside. We then objected by the scriptural thought that eventually even the King must be fed from the field. About Leeuwarden the countryside can safely say: 'I have made her great'."

In this way, Poarteboer always puts everything in a larger perspective.

‘Fan Tichteby en om Utens’, nearby and further away: born on the Leeuwarden Nijlân, where the airbase is now located. Farmer on the outskirts of the city, gatekeeper, Poarteboer. With a view of the countryside, the agricultural world, but also of the city, the social and church life. He was born in the year of the ‘Doleantie’ (a split in the national church), and from it’s leader Abraham Kuyper he learned, through the Reformed Youth Association, to place himself in society and to participate.

In 1934 he started his weekly section or column as a propagandist for the farmers' organization. He writes about himself: "In short, Poarteboer has set himself two goals: 1. All political-right (= Christian) farmers be members of the CBTB; 2. All farmers be members of various, particularly the dairy organizations. This section may also deal with other subjects, but they can be regarded as decoration or framework.” (1) 

Over the years, this scaffolding continues to expand. Even as far as South Africa! Poarteboer developed himself from a propagandist to what we would call a columnist today. He looks for nuance, but is often also firm in his statements. That provokes reactions. A loyal reader sends the magazine back to the editor: if Poarteboer gets involved in politics, he no longer needs the magazine.

Too red
Today people would call many of Poarteboer's views 'conservative'. But at that time, many thought otherwise. In 1934 Poarteboer gives a radio lecture about the 'Landbouwcoöperatie' (farmers cooperation) for the Agricultural Half Hour of the Christian radio NCRV. Well in advance he must send a duplicate of the lecture for the Radio-broadcast Control Commission and a good-looking photo of himself for the NCRV radio guide. November 28th is the day. A seven-year-old nephew listens attentively and admiringly when the voice of his Omke (Uncle) Ytzen is heard from the radio. However, not all listeners have that much admiration. Quite a few members of the NCRV cancel their membership. They find the lecture of Tamminga far ‘too red’: after all, does the cooperative not affect free enterprise? On another occasion, Poarteboer received a letter in which the writer stated: "Our youth defended private property. Now you are standing next to Karl Marx on possession, property is theft." Poarteboer gets his fee of 10 guilders, but the second lecture, which was originally planned, is canceled.

One of these days, I read in a recently published book about the Christian Antirevolutionary Party ARP (2) that this nephew, too, many years later, was found to be too red. In the late sixties, as chairman of the Amsterdam ARP, he sought cooperation with the Political Party of Radicals PPR, which resulted in a scolding by the ARP-top. Yet, this nephew, Jenze Tamminga, became editor-in-chief of the (Christian, ARP-related) daily newspaper Trouw.

Poarteboer writes in 1968 in response to the radicals: "Radical is the land reclamation of the Wadden Sea. It is a bit understandable that Wadlopers (walkers to the Wadden Islands by low tide) cannot keep up with this radicalism, but gaining a piece of land cannot be sacrificed to this very limited sport." In Poarteboer's time, the environment was still something for a Saturday afternoon off. Fertile soil, that's what it's all about. In 1951 he was concerned about industrialization in the Randstad, the populated but fertile western provinces. It is better to move the large cities to the barren soil of the Veluwe, he states.

The reactions that Poarteboer evokes, sometimes lead to wonderful polemics. "I always take a broad stance with regard to submitted letters,” he writes in response to a letter from 'Countryman', "but unsigned letters will not be posted with my cooperation. Countryman, what does that say, it could be a city mayor or a director of Unilever." It is clear where Poarteboer sees his 'enemies'. Likewise, he slams the not organized farmer: "A small free farmer, he can manage on his own. He is as free as a fish in the Sahara."

A beloved enemy is the later chairman of parliament, the socialist Anne Vondeling. "Dr. Vondeling is a frank and honest man. Someone with whom you know what you’ve got.”, writes Poarteboer. He likes to battle with such people. “Anne Vondeling wrote that he is not responsible for the deplorable situation of agriculture in the years between the two world wars. Indeed, at that time I have treated the young Anne to an icecream one day in the Dunes of Appelscha. It was still his carefree time. But is it correct to break free from any such responsibility in his current political position, I wonder. Socialist politics didn’t start with Dr. Vondeling, and socialist politics weren’t at all that agriculture-friendly in the years between the wars.”

In that same inter-war period, in 1935, Poarteboer wrote words that a socialist propagandist could have easily adopted: “For the crisis legislation politicians rather tore the building of our social security than to consider its expansion. Such unsocial old-liberal hazzle we always fought against.”

However, Poarteboer is not defending state intervention here, but pleads for a cooperative farmers' insurance fund. "Let's remember, that a burden that weighs on all is really no longer a burden."

Unity
Whoever met Ytzen Tamminga (and certainly who, like me, sat on his lap!) remembers his mild smile. Despite his polemics, Poarteboer is looking for unity. Splitting and divorcing is foreign to righteous Protestants, he writes. As an elder in the church it is difficult for him to explain the division that takes place in the reformed churches during wartime. As early as 1939 he writes: "We agree on the main issues and the fundamental questions, it are the incidental factors that drive us apart. For almost a century now we have been arguing about the Church question in the Netherlands (what is the True Church and who belongs to it) and we are not getting any further. In politics the matter is even more simple. There we agree so well that we have to search for points of dispute. On the agendas of many local electoral society meetings, for example, the subject appears: ‘what makes (the two protestant political parties) ARP and CHU differ from each other?’ Every board of every local electoral society should be ashamed of such a subject. If one wants to talk about each other’s points of view, let it be about what binds and not about what divides."

South Africa
A special experience for my grandfather was his trip, together with his wife, to South Africa in 1966. "Our trip to South Africa is a family visit. It is not first of all about the journey and the country, but about the children. It seems attractive to me to write about this country. South Africa has something special. South Africa is discredited like no other country. The country in which whites and non-whites have to live together. Through the ages the righteous and satisfactory relationship has not been found. Provided we are here only a few weeks and our observations cover a small area of ​​this vast land, I will try to get some impressions of these relationships."

But then, he can’t stop thinking and writing about this journey. The result is a series of in the end sixteen articles, four months every week. In my opinion, not only quantitatively, but also qualitatively a highlight of his ‘journalism’. His ‘South Africa complex’ bothers him somewhat, because in the meantime there is also enough happening in his own country. In his articles he struggles with his image of the country. On the one hand, he does not fail to point out that thanks to the whites, the blacks are nowhere better off than in South Africa, on the other hand he always clashes with apartheid. "At the airport in Johannesburg, the annoying designation 'Vir blankes' and 'Vir niet-blankes' immediately caught my eye and the somewhat 'revolutionary' desire to ascend the stairs and go into the department 'for non-whites' crept over me. This was the first introduction to 'apartheid'. Meanwhile, like the words of Ezekiel, I would see greater 'horrors' than these."

"The Holy Scriptures want us to be Greek for the Greeks and, along the same lines, be Bantu for the Bantus. Looking down from above on the non-whites again and again is the dynamite of South African society. The center of gravity is not first of all in politics, but in everyday life."

"Great social inequality has always been the human cause of all revolutions. The French, the Russian, the Chinese, the Indonesian and those in several Asian and African countries. Being ‘anti-revolutionary’ is wonderful, but to be with the ‘anti’ ahead of the revolution is better”.

"Because of the great differences, separation would bring a solution. However, it is impossible to achieve, because it would require relocations back and forth endlessly."

"God has given us this land. Ons Suid-Afrika". Oh indeed. But there are also four times as many non-whites as whites in that same South Africa. It is just as much their country. And for everyone a decent human living space must be strived for. The whites must realize that not they alone are the people, but that together they make up the nation."

"Now this, and that may be something personal. I thought the word race does not appear in the Bible. The Bible speaks of gender, and language and people and nation. In my opinion there is something 'animal' or something ‘vegetable’ in race. It is cultivated, improved, multiplied, crossed, or kept pure. Arbitrary human interventions. But the human being created in God's image is above that, his progress and multiplication is not guided by men, but by God himself."

After sixteen weeks, Poarteboer ends the article series with: "We want South Africa to listen to us. We could do it to them too."

This way Ytzen K. Tamminga continued to listen all his life and tried to "get some impressions of the relationships". I'm so glad he put them on paper.

(1) D. Siegersma: Poarteboer, Anthology from the articles by YK Tamminga; Frisian CBTB Leeuwarden.
(2) PL van Enk: The retreat of the ARP; Kampen, 1986.

woensdag 4 september 2013

Aantjes uitgeleverd

"AANTJES UITGELEVERD AAN NEDERLANDSE VOLK" 
Door: Ytzen Lont, Odijk 
In: Barneveldse Krant, 10 november 1978 

     Ruim 33 jaar bevrijd, zijn er nóg Nederlanders kapot van de oorlog. En na ruim 33 jaar lopen er in Nederland nog mensen kapot op die oorlog (of dat ook Nederlanders zijn is nog in onderzoek).
     Daar zijn we deze dagen plotseling weer bij bepaald, en niet zo zachtzinnig ook. Voor velen zal 'de zaak Aantjes', denk ik, weer allerlei nare herinneringen naar boven gehaald hebben. Het is dan misschien ook wel stoutmoedig, dat ondergetekende, die 10 jaar na de oorlog geboren is en er dus eigenlijk niet over mee kan praten toch wat gedachten over deze zaak en over de oorlog op papier zet.
     Ook zij die na de oorlog geboren zijn, denken wel eens na over die verschrikkingen, waar hun ouders en de media over vertellen. En ze denken ook wel eens na over de wereld van nu, waar ze zelf in leven, hoe die er uit zou moeten zien. En over die 150 mensen daar in Den Haag, die er hun vak van gemaakt hebben zich met die laatste vraag bezig te houden.
     Mr. W. Aantjes was één van die 150 en hij bleek liefde te hebben voor dat vak, maar beslist geen amateur. Toch was hij - zo is ons nu verteld - niet goed genoeg voor de uitoefening van zijn vak. Hij is een bedrieger en schizofreen, vernemen wij, en een onbetrouwbaar man. Omdat hij 35 jaar geleden in dienst is getreden bij de vijand ("Wij beoordelen geen motieven, het gaat om de feiten", zegt men) en hij dit nooit exact en publiekelijk uit de doeken heeft gedaan. Het vertrouwen in de politici (en 'christen-politici') in het bijzonder) daalde, tenminste bij mij, op die maandagavond tot een absoluut nul-punt. Er was maar één conclusie en die deelde ik die maandagavond met vrijwel alle politieke partijen: "Aantjes moet vertrekken".

     Is dat zo? Vijfendertig jaar geleden heeft iemand fouten begaan (hoe ernstig en met welke motieven is of was nog volkomen vaag). Nadien heeft deze persoon alleszins blijk gegeven dat pad volledig te hebben verlaten (en nu ga ik uit van de onbewezen bewering, dat Aantjes werkelijk 'fout' was en zijn stappen zou hebben gedaan uit pro-Duitse overwegingen).
     Maar nee, Aantjes mocht zijn oorlogsverleden niet achter zich laten. Hij had moeten spreken (inderdaad) en dat niet alleen: een politieke carrière had hem "bespaard" moet blijven.
     In de Tweede Kamer is alleen plaats voor volmaakte mensen. Mensen die geleden hebben tengevolge van hun verzet; mensen die gezwegen hebben, omdat ze niet wisten wát te zeggen; of mensen die in Engeland (aan de goede kan dus) hun bijdrage leverden. Indien Aantjes nog geen 21 was geweest, dan had hij nog van zijn fouten kunnen leren. Maar nee, hij was een volwassen, weldenkend mens: eens fout, altijd fout.
     Dat Aantjes blijk gegeven heeft te kunnen veranderen, zonder wisselvallig te worden (hoewel vaak onberekenbaar door zijn gesloten karakter) doet niet ter zake.
     Nogmaals: is dat zo? Nee! De eerste emotionele reaktie van: "Aantjes moet weg", heeft bij mij al gauw plaats gemaakt voor de mening: "Aantjes moet blijven". (Helaas vond hij zelf geen ruimte meer om die keus te kunnen maken.) Niet minder emoties trouwens. Niet minder vragen ook. Ik ben (evenals vele andere jongeren - geloof me) opnieuw gaan nadenken over de oorlog. Over ons oorlogsverleden.

     Als jongere (natuurlijk kan ik niet namens de jongere generatie spreken, maar wel vanuit die generatie) stel ik de vraag aan de andere generatie: wanneer kunnen we die oorlog los laten? Ik kan niet half vermoeden wat het is om onder een bezetting te leven en nog wel van zo'n demonische macht als die van nazi-Duitsland. Ik wil die tijd op geen enkele manier bagatelliseren of wegstoppen. Maar wel vraag ik: wanneer kunnen we de bijl van bijltjesdag nu eens begraven? Is dat de enige manier om de doden te eren: "Wraak"? "Gerechtigheid"?
     Is de telkens opkomende golf van emoties het enige (tenminste het opvallendste) dat de ouderen op de jongeren kunnen overbrengen? Is, behalve de verschrikking, die soms zo avontuurlijk aan ons overgebracht is, het motto "je zult je straf niet ontlopen" het enige dat we van de oorlog moeten onthouden?
     Was 5 mei 1945 het laatste oordeel en de laatste kans? En is toen het recht begonnen?

     Gelukkig maar, dan zit ik goed, want ik ben nooit 'fout' geweest. Toch twijfel ik daar wel eens aan. Ik ben nu al op het randje 'fout': ik ben blij dat ik rij in een blikken tuig dat jaarlijks 2400 doden veroorzaakt (nou ja, mij overkomt zoiets niet) en een grote hap lucht en levensruimte opslokt. Ca. 12.000 mensenlevens over vijf jaren is het offer dat wij blijkbaar over hebben voor onze (bewegings)vrijheid.
     Ook ik ben op het randje 'fout': ik weet dat 2/3 van de wereldbevolking niet of nauwelijks genoeg te eten heeft. Niet zo dichtbij als de hongerwinter en toch binnenskamers. Ik weet dat 'mijn eigen mensen', de westerse wereld, muren heeft opgebouwd om te voorkomen dat de armoed-zaaiers van de Derde Wereld onze rijkdom (die toch al zo op de tocht staat) aan zou tasten. Die muren zijn wel wat gecompliceerder dan het prikkeldraad van een concentratiekamp, zodat ik bij gebrek aan economische kennis kan zeggen "ich habe es nicht gewuszt". En mijn bijdrage aan de bewaking van deze muren is wel wat indirekter dan het "Befehl ist Befehl". Maar ik weet ervan. Ik word ermee geconfronteerd. En wat doe ik? O luxe van rijkdom en macht, ik geef een fooi aan deze slachtoffers. Goed, ik misdraag me niet, ik ben geen vredesmisdadiger. Maar... laat ik het zo zeggen: ik duik onder voor het verzet.
     U zegt: het nationaal socialisme en de terreur van Hitler zijn niet te vergelijken met deze tijd. Gelukkig heeft u 100% gelijk, althans wat het vrije westen betreft (volkerenmoord, martelingen, dictatuur, rassenhaat zijn nog niet verslagen). U zegt: Aantjes had de ernst van het nationaal socialisme en de Duitse macht beter moeten onderkennen. Weer heeft u gelijk. Maar is iemand die onder de druk en de terreur van die ernst verkeerde beslissingen neemt, fouter dan wij die in grote mate vrije keuze hebben?
     Is de genade voor zonden in die ernstige tijd begaan zoveel geringer dan voor de zonden in de 'vrije tijd' na '45? (Hier komt weer de reaktie dat we de mens Aantjes en de politicus Aantjes moeten scheiden. Dat wordt wel een onmenselijke politiek dan.).
     U zegt: Aantjes heeft zijn verleden verzwegen en het publiek misleid. Vermoedelijk heeft u al weer (voor een deel) gelijk. Maar nu we zien welke straf op Aantjes' verleden staat, is het niet onmogelijk om daar begrip voor op te brengen.
     (Misschien is Aantjes geen Nederlander meer. Dan heeft hij het geluk dat hij niet aan Nederland kan worden uitgeleverd om veroordeeld te worden. Hoewel: nog eer de feiten over Aantjes' gedrag en de staatkundige consequenties daarvan volledig vaststaan, is hij op maandagavond 6 november uitgeleverd aan het Nederlandse volk op een manier waarbij hij geen enkele kans meer maakte.)

     Het ironische en het trieste is dat juist Aantjes één van degenen is geweest, die met name bij veel jongeren het besef wakker heeft gemaakt en levend gehouden, dat de strijd om recht niet in 1945 is afgesloten. Dat het CDA en Nederland niet moeten denken, dat na '45 alles vredig zijn gang gaat. Zelf heeft hij lange tijd nodig gehad om dat goed te beseffen. De ontwikkeling die Aantjes doorgemaakt heeft is bekend.
     In 1943/44 is Aantjes onder de druk van de omstandigheden wankelmoedig geweest. De omstandigheden in augustus 1975 waren onvergelijkelijk met die oorlogsjaren. Toch was er moed voor nodig, geloof ik, om de rede uit te spreken die Aantjes toen heeft gehouden. De Aantjes van 23 augustus 1975 was een andere dan die van 12 oktober 1944.

     "Kijk eens om u heen. De hongerigen worden niet gevoed; zij sterven als ratten langs de wegen van hun uitgedroogde landen. En als wij 1% van ons nationaal inkomen voor ontwikkelingshulp uitgeven, hebben wij meer zorg over de vraag of die ene procent wel goed wordt besteed dan over de vraag of die 99% die we voor onszelf reserveren, wel goed wordt besteed.
     De dorstigen worden niet gelaafd. Zij worden aan hun lot overlaten. En als wij ons aan ons televisietoestel volzuigen met het vergif van de consumptiereclame, dan zit ons de verhoging van de alcoholaccijns meer dwars dan de ellende van de dorstigen in de wereld.
     En de vreemdelingen wórden niet gehuisvest. Zij worden gediscrimineerd en uitgewezen. En wij laten ze uitwijzen, tenzij wij ze nodig hebben om het werk te doen waaraan geen Nederlander ondanks honderdduizenden werklozen zijn handen wens vuil te maken.
     De naakten wórden niet gekleed. Zij worden uitgestoten. En de gevangenen wórden niet bezocht. Zij worden gemarteld. En wij vinden dat wij al heel wat doen (ik spreek over mezelf) als wij een kaart van Amnesty International als kerstgroet rondzenden in plaats van een zoete afbeelding van de herdertjes in Efratha's velden."

     Waren dit leugens en holle klanken of woorden van een man met visie en hart voor de zaak? Hoe dan ook, de oproep blijft, dacht ik, overeind staan.
     Al was Aantjes' politiek voor veel mensen niet altijd te volgen - daarvoor was hij, denk ik, te veel de meester van het compromis, waardoor wel eens aan duidelijkheid werd ingeboet - toch heeft hij altijd veel jongeren het vermoeden en de hoop gegeven, dat via het politieke gebeuren in Den Haag toch iets ten goede kan veranderen in de wereld van na de oorlog. Door de gebeurtenissen van afgelopen week zou dat vermoeden wel eens in elkaar kunnen storten. Dat is nu nog niet te zeggen.

     Nogmaals wil ik de ouderen vragen: wat wilt u nu dat wij van de oorlog leren? Ik begrijp nu, dat ik me nooit zal mogen aansluiten bij de SS. Maar het kwaad zal in een ander conflict ook in een andere lettercombinatie gehuld zijn.

     Als kind heb ik ooit eens de fout begaan, een verzetsmonument te gebruiken als klimrek. Een vriendelijke, oude man kwam me vertellen dat dat niet kon, omdat dat monument ons er aan moest herinneren, dat er dappere mannen waren gestorven voor onze vrijheid. Als kind kon ik dat niet begrijpen. Waar waren die dappere mannen nou voor gestorven, als wij hier niet eens mochten spelen? Zou het mogelijk zijn om ons vanuit dat akelige verleden meer bij het heden te bepalen, in plaats van er in te blijven steken.

Lees ook: Uit de kast