De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie mag van vreemdelingen verwachten dat zij actief hebben meegewerkt aan hun vertrek om in aanmerking te komen voor de kinderpardonregeling. Dat heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vandaag (29 juni 2015) in drie uitspraken geoordeeld over de Regeling langdurig verblijvende kinderen, ook bekend als de kinderpardonregeling. Tegen deze uitspraken is geen hoger beroep mogelijk.
De staatssecretaris had in alle gevallen geweigerd om op grond van de kinderpardonregeling een verblijfsvergunning te verlenen omdat de vreemdelingen niet aan hun vertrek zouden hebben meegewerkt.
In de kinderpardonregeling staat dat vreemdelingen in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning als zij hebben meegewerkt aan hun vertrek. Volgens de staatssecretaris moet een vreemdeling daarvoor in elk geval aannemelijk maken dat hij contact heeft opgenomen met de ambassade van zijn land van herkomst, de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) en de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V). Bovendien moeten de IOM en de DT&V hebben laten weten dat het niet aan de vreemdeling ligt dat het niet is gelukt om te vertrekken of om de vereiste documenten te verkrijgen.
De Raad van State vindt dat van vreemdelingen mag worden verwacht dat zij op eigen initiatief contact opnemen met de genoemde instanties vanaf het moment dat hun asielaanvraag is afgewezen of hun verblijfsvergunning is ingetrokken. Ook als hun vertrekplicht tijdelijk opgeschort is door bijvoorbeeld een rechterlijke uitspraak, moeten vreemdelingen zich coöperatief opstellen om in aanmerking te komen voor de kinderpardonregeling. De Raad van State is verder van oordeel dat het aan het kind mag worden toegerekend dat ouders niet meewerken aan vertrek, omdat aanvragen op grond van de kinderpardonregeling in gezinsverband worden beoordeeld. Wel moet de staatssecretaris in zijn besluitvorming laten zien dat hij alle omstandigheden heeft betrokken.
Lees de uitspraken met zaaknummers 201404650/1, 201404060/1 en 201500480/1.
Bron: Persbericht Raad van State 29.06.2015
Geen opmerkingen:
Een reactie posten