Ik ben meteen in mijn herinnering en archief gedoken en twitterde:
“Sorry Heinz, ik probeerde in 1970 al om Unilever over te nemen en het is mij toen ook niet gelukt.”
Hier volgt mijn verhaal.
Op 21 oktober 1970, ik was net vijfien jaar, schreef ik Unilever deze brief:
“Mijn heren, aangezien ik plannen heb om Uw concern geheel op te kopen wens ik zo spoedig mogelijk alle informatie over uw bedrijf. Ik interesseer mij bijvoorbeeld vooral in de namen van Uw fabrieken en Uw handelsmerken. Graag schriftelijk inlichtingen hierover. Een rondleiding zou ik overigens niet afslaan. Ik neem aan dat, als ik Uw concern overneem, bij contante betaling een korting van 15 – 45 % wel te regelen is. Bij voorbaat dank. In zeer hoogaangeslagen verwachting verblijf ik, hoogachtend, Ytzen Lont”.
Waarom schreef ik deze brief? Niet lang daarvoor had ik in het weekblad De Spiegel een artikel gelezen over de vraag: waarom beconcurreert Unilever zichzelf. Voor het eerst drong goed en wel tot mij door dat één concern meerdere fabrieken en merken kon hebben, zelfs van gelijke producten. Bijvoorbeeld concurrerende margarinemerken. Dat een 'merk' niet altijd de naam van een fabriek is, maar een handelsmerk, een marketinginstrument. Om verschillende doelgroepen te kunnen bedienen en aan zich te binden. Met verschillende wensen, smaken, leefstijlen en uitgavepatronen. Het artikel opende een onbekende wereld voor mij. Ook was ik verbaasd dat Unilever zó groot was, met zóveel fabrieken en merken. Ik was daar erg nieuwsgierig naar. Eigenlijk ging het mij er dus gewoon om te weten welke merken van Unilever waren. En die vraag heeft Unilever goed begrepen. Binnen een week kreeg ik antwoord.
“Weledelgeboren Heer, Uw schrijven van 21 oktober hebben wij met belangstelling gelezen. In verband daarmee zenden wij u hierbij toe het Jaarverslag 1969 van Unilever N.V. en daarin bevindt zich een inlegvel met de belangrijkste produkten die door onze onderneming op de Nederlandse markt worden gebracht. Hoogachtend, A. Braakman.”
Het jaarverslag heb ik niet meer, maar het inlegvel met een opsomming van producten en merken nog wel. Daar was het mij eigenlijk ook om te doen geweest en ik vond dat waanzinnig interessant.
Waarom goot ik de brief in deze vorm, waarbij ik deed alsof ik het hele concern over wilde nemen? Was dit grootheidswaanzin van een vijftienjarige? Dat valt wel mee. Het was deels als grap bedoeld, deels als oefening en deels omdat ik door dat artikel zo onder de indruk was van dat hele concern-idee met al die overnames van bestaande kleinere fabrieken en merken.
Op m'n twaalfde had ik, samen met mijn oudere zus, in Ede de avondcursus Machineschrijven en Kantoorpraktijk van Scheidegger gevolgd. Ik leerde dus al heel vroeg typen, maar ook alles over handelscorrespondentie en de Amerikaanse en Hollandse briefindeling, waar indertijd strenge normen voor golden. Kort na m'n dertiende verjaardag behaalde ik het diploma met drie achten en een typsnelheid van 219 aanslagen per minuut, 99 boven de vereiste 120. Het enige diploma waar ik ooit wat aan heb gehad in m'n leven! Vandaag de dag zou ik met minder dan 400 aanslagen per minuut geen genoegen meer nemen en ja, ik heb wel eens een medewerkster ontslagen vanwege haar aanslag. Maar goed, vanaf mijn twaalfde greep ik dus elke gelegenheid aan om mijn typvaardigheid op peil te houden. Voor de leraar Frans typte ik tegen een kleine vergoeding de proefwerken uit voor de ouderejaars. Ik moest nog wel wat bijleren, want de eerste keer typte ik alles keurig op het kartonnen schutblad in plaats van op het dunne stencilpapier waar de inkt door de letters heen moest vloeien. Dus dat moest ik overdoen. Vanaf m'n veertiende schreef ik bij wijze van hobby veel ambassades en ook grote bedrijven aan om informatie. Ik kan dat elke scholier aanraden. Ik kreeg het prachtigste progapagandamateriaal toegezonden, foto's, full color brochures, tijdschriften, boekwerken. Van de Braziliaanse ambassade kreeg ik een mooi boek over de geografie en natuur van dat land. Van de Russen ontving ik een serie tijdschriften over de pracht en praal van de sovjets. Ook Shell en de Navo heb ik aangeschreven. Dus ik kreeg wel enige vaardigheid hoe ik dat aan moest pakken. Meestal vroeg ik gewoon direct om informatie, maar na het lezen van het artikel in De Spiegel over Unilever, over de vele tentakels van het concern, besloot ik het dit keer eens anders aan te pakken.
Was het grootheidswaanzin? Nee, ik was het zicht op de realiteit niet kwijt, maar ik had wel een levendige fantasie. Aan het eind van m'n tienerjaren herinnerde ik mij vooral de verveling uit mijn kindertijd en dat ik mij niet kon vermaken. Mijn gezeur naar mijn moeder: “Mem, ik verveel me!”. Alsof ik zelf niks kon bedenken en mijn moeder me maar moest vertellen wat ik nu weer eens zou gaan spelen. In mijn sombere puberteit uitte ik dat in een krantje met de naam Imbored, een vernederlandsing van het Engelse I'm bored. Ik maakte altijd krantjes, alleen of met anderen: Leiba's Vakantienieuws, Hoivak, Imbored, Stupey's News. Dat laatste werd een 'klassekrant' – een krant met klasse, van en voor klas 3b – en dat bracht mij later in de schoolkrantredactie van het Streeklyceum, de Streekbuis. Toen ik jongvolwassen was corrigeerde of nuanceerde mijn moeder dat 'vervelende' beeld van mijzelf. Ze zei dat ik mij juist heel góed kon vermaken, zowel alleen als met vriendjes. Ze vertelde dat ik wel heel consistent was in mijn fantasieën. Zo kwam ik als klein kind tussen de middag wel eens 'met de auto' van school naar huis – gewoon met lege handen een onzichtbare auto besturend – en precies op de plek in de achtertuin waar ik de onzichtbare auto had geparkeerd, startte ik hem na het eten weer om er mee naar school te gaan.
Op m'n elfde verjaardag kreeg ik een “zelfbestuurbare auto op batterijen¨. Zo staat het in m'n dagboek. Nu moet ik een beetje lachen om dat woord “zelfbestuurbare”, want ik bedoelde op afstand bestuurbaar. Overigens niet radiografisch maar gewoon met een lange draad van de auto naar een batterijblok met een stuurtje en een voor- en achteruitknop. Vandaag de dag is het woord “zelfrijdende auto” actueel, wat ik eigenlijk ook maar een raar begrip vindt, want “auto(mobiel)” betekent van zich zelf al zelf. In m'n dagboekschriftje schreef ik: “Van een kruideniersdoos maak ik een garage. Het woord LASSIE (havermoutmerk) hindert niet, want dat betekent nu: Lonts Automobielfabriek, Supersonische Smeer Industrie Europa”. Ook daar moet ik nu om glimlachen, want “supersonisch” betekent sneller dan het geluid, maar dat wist ik toen niet en ik bedoelde het natuurlijk als superlatief van super, “superdesuper”.
Deze garage was het begin van een hele reeks bedrijfjes, voor elke gelegenheid verzon ik er wel één. In de eerste klas van het lyceum schreef ik een komisch-cynisch verhaal over Lont's Vliegreizen: “vlieg LVR, want voor u er bent, bent u er al geweest”. Ik bedacht een hotel in Zwitserland, waar ik een deel van het jaar ging wonen. Toen ik verliefd werd op Carolien kocht ik Radio Caroline (noch Carolien noch Caroline kwamen dit te weten). Elke dag kwam ik op de fiets van school in Ede naar huis in Barneveld langs een groot landhuis te midden van een mysterieus bosperceel. Op een dag besloot ik daar mijn hoofdkantoor te vestigen. Ik had in dat landhuis een grote centrale computer bedacht die met een paar drukken op de knop tal van brieven en bladen produceerde en verzond, een immense tekstverwerker. Dit was rond 1969 terwijl ik er alleen maar dromerig langsfietste op weg naar huis en het zou nog vele jaren duren totdat ik begin tachtiger jaren voor het eerst een echte tekstverwerker zag. Dat voelde als een moment van herkenning.
Rond m'n zestiende begon ik serieus te rekenen wat er nodig zou zijn om op mijzelf te gaan wonen en een eigen bedrijfje te beginnen. Zou ik kranten bezorgen, verkopen, uittypen of redigeren? Later heb ik dat allemaal wel eens gedaan. Of toch iets anders? Ik kreeg het niet rond. Maar toen ik tegen m'n 30ste écht voor mezelf begon, schreef ik mij in onder een bedrijfsnaam die ik al in m'n tienerjaren bedacht had: ylo tekstdienst. Eigenlijk had ik Dactylo willen heten, typist, iemand die het in de vingers heeft, van het Latijnse dactylus, vinger, maar dan moest ik een heel uitzendbedrijf opkopen. Toen ik dit probleem voorlegde aan Gerrit Dieleman, mijn vriend en vormgever die mijn huisstijl ontwierp, kwam hij met een geniale vondst: Stylo. Secretariaat en tekstredactie Ytzen Lont. De naam sprak me meteen aan, omdat het van de computer weer terug gaat naar de basis: de pen, de stylus, het schrijven, de stijl. Zo kan ik een doorgaande lijn trekken van de bedrijfjes uit mijn kindertijd, mijn schrijverij, inclusief de brief aan Unilever, tot aan mijn huidige bedrijf. Een dromerige fantasie? Zeker. Maar ik troost mij met de gedachte dat ook Albert Heijn en de gebroeders Philips fantasten waren.
“Weledelgeboren Heer, Uw schrijven van 21 oktober hebben wij met belangstelling gelezen. In verband daarmee zenden wij u hierbij toe het Jaarverslag 1969 van Unilever N.V. en daarin bevindt zich een inlegvel met de belangrijkste produkten die door onze onderneming op de Nederlandse markt worden gebracht. Hoogachtend, A. Braakman.”
Het jaarverslag heb ik niet meer, maar het inlegvel met een opsomming van producten en merken nog wel. Daar was het mij eigenlijk ook om te doen geweest en ik vond dat waanzinnig interessant.
Waarom goot ik de brief in deze vorm, waarbij ik deed alsof ik het hele concern over wilde nemen? Was dit grootheidswaanzin van een vijftienjarige? Dat valt wel mee. Het was deels als grap bedoeld, deels als oefening en deels omdat ik door dat artikel zo onder de indruk was van dat hele concern-idee met al die overnames van bestaande kleinere fabrieken en merken.
Op m'n twaalfde had ik, samen met mijn oudere zus, in Ede de avondcursus Machineschrijven en Kantoorpraktijk van Scheidegger gevolgd. Ik leerde dus al heel vroeg typen, maar ook alles over handelscorrespondentie en de Amerikaanse en Hollandse briefindeling, waar indertijd strenge normen voor golden. Kort na m'n dertiende verjaardag behaalde ik het diploma met drie achten en een typsnelheid van 219 aanslagen per minuut, 99 boven de vereiste 120. Het enige diploma waar ik ooit wat aan heb gehad in m'n leven! Vandaag de dag zou ik met minder dan 400 aanslagen per minuut geen genoegen meer nemen en ja, ik heb wel eens een medewerkster ontslagen vanwege haar aanslag. Maar goed, vanaf mijn twaalfde greep ik dus elke gelegenheid aan om mijn typvaardigheid op peil te houden. Voor de leraar Frans typte ik tegen een kleine vergoeding de proefwerken uit voor de ouderejaars. Ik moest nog wel wat bijleren, want de eerste keer typte ik alles keurig op het kartonnen schutblad in plaats van op het dunne stencilpapier waar de inkt door de letters heen moest vloeien. Dus dat moest ik overdoen. Vanaf m'n veertiende schreef ik bij wijze van hobby veel ambassades en ook grote bedrijven aan om informatie. Ik kan dat elke scholier aanraden. Ik kreeg het prachtigste progapagandamateriaal toegezonden, foto's, full color brochures, tijdschriften, boekwerken. Van de Braziliaanse ambassade kreeg ik een mooi boek over de geografie en natuur van dat land. Van de Russen ontving ik een serie tijdschriften over de pracht en praal van de sovjets. Ook Shell en de Navo heb ik aangeschreven. Dus ik kreeg wel enige vaardigheid hoe ik dat aan moest pakken. Meestal vroeg ik gewoon direct om informatie, maar na het lezen van het artikel in De Spiegel over Unilever, over de vele tentakels van het concern, besloot ik het dit keer eens anders aan te pakken.
Was het grootheidswaanzin? Nee, ik was het zicht op de realiteit niet kwijt, maar ik had wel een levendige fantasie. Aan het eind van m'n tienerjaren herinnerde ik mij vooral de verveling uit mijn kindertijd en dat ik mij niet kon vermaken. Mijn gezeur naar mijn moeder: “Mem, ik verveel me!”. Alsof ik zelf niks kon bedenken en mijn moeder me maar moest vertellen wat ik nu weer eens zou gaan spelen. In mijn sombere puberteit uitte ik dat in een krantje met de naam Imbored, een vernederlandsing van het Engelse I'm bored. Ik maakte altijd krantjes, alleen of met anderen: Leiba's Vakantienieuws, Hoivak, Imbored, Stupey's News. Dat laatste werd een 'klassekrant' – een krant met klasse, van en voor klas 3b – en dat bracht mij later in de schoolkrantredactie van het Streeklyceum, de Streekbuis. Toen ik jongvolwassen was corrigeerde of nuanceerde mijn moeder dat 'vervelende' beeld van mijzelf. Ze zei dat ik mij juist heel góed kon vermaken, zowel alleen als met vriendjes. Ze vertelde dat ik wel heel consistent was in mijn fantasieën. Zo kwam ik als klein kind tussen de middag wel eens 'met de auto' van school naar huis – gewoon met lege handen een onzichtbare auto besturend – en precies op de plek in de achtertuin waar ik de onzichtbare auto had geparkeerd, startte ik hem na het eten weer om er mee naar school te gaan.
Op m'n elfde verjaardag kreeg ik een “zelfbestuurbare auto op batterijen¨. Zo staat het in m'n dagboek. Nu moet ik een beetje lachen om dat woord “zelfbestuurbare”, want ik bedoelde op afstand bestuurbaar. Overigens niet radiografisch maar gewoon met een lange draad van de auto naar een batterijblok met een stuurtje en een voor- en achteruitknop. Vandaag de dag is het woord “zelfrijdende auto” actueel, wat ik eigenlijk ook maar een raar begrip vindt, want “auto(mobiel)” betekent van zich zelf al zelf. In m'n dagboekschriftje schreef ik: “Van een kruideniersdoos maak ik een garage. Het woord LASSIE (havermoutmerk) hindert niet, want dat betekent nu: Lonts Automobielfabriek, Supersonische Smeer Industrie Europa”. Ook daar moet ik nu om glimlachen, want “supersonisch” betekent sneller dan het geluid, maar dat wist ik toen niet en ik bedoelde het natuurlijk als superlatief van super, “superdesuper”.
Deze garage was het begin van een hele reeks bedrijfjes, voor elke gelegenheid verzon ik er wel één. In de eerste klas van het lyceum schreef ik een komisch-cynisch verhaal over Lont's Vliegreizen: “vlieg LVR, want voor u er bent, bent u er al geweest”. Ik bedacht een hotel in Zwitserland, waar ik een deel van het jaar ging wonen. Toen ik verliefd werd op Carolien kocht ik Radio Caroline (noch Carolien noch Caroline kwamen dit te weten). Elke dag kwam ik op de fiets van school in Ede naar huis in Barneveld langs een groot landhuis te midden van een mysterieus bosperceel. Op een dag besloot ik daar mijn hoofdkantoor te vestigen. Ik had in dat landhuis een grote centrale computer bedacht die met een paar drukken op de knop tal van brieven en bladen produceerde en verzond, een immense tekstverwerker. Dit was rond 1969 terwijl ik er alleen maar dromerig langsfietste op weg naar huis en het zou nog vele jaren duren totdat ik begin tachtiger jaren voor het eerst een echte tekstverwerker zag. Dat voelde als een moment van herkenning.
Rond m'n zestiende begon ik serieus te rekenen wat er nodig zou zijn om op mijzelf te gaan wonen en een eigen bedrijfje te beginnen. Zou ik kranten bezorgen, verkopen, uittypen of redigeren? Later heb ik dat allemaal wel eens gedaan. Of toch iets anders? Ik kreeg het niet rond. Maar toen ik tegen m'n 30ste écht voor mezelf begon, schreef ik mij in onder een bedrijfsnaam die ik al in m'n tienerjaren bedacht had: ylo tekstdienst. Eigenlijk had ik Dactylo willen heten, typist, iemand die het in de vingers heeft, van het Latijnse dactylus, vinger, maar dan moest ik een heel uitzendbedrijf opkopen. Toen ik dit probleem voorlegde aan Gerrit Dieleman, mijn vriend en vormgever die mijn huisstijl ontwierp, kwam hij met een geniale vondst: Stylo. Secretariaat en tekstredactie Ytzen Lont. De naam sprak me meteen aan, omdat het van de computer weer terug gaat naar de basis: de pen, de stylus, het schrijven, de stijl. Zo kan ik een doorgaande lijn trekken van de bedrijfjes uit mijn kindertijd, mijn schrijverij, inclusief de brief aan Unilever, tot aan mijn huidige bedrijf. Een dromerige fantasie? Zeker. Maar ik troost mij met de gedachte dat ook Albert Heijn en de gebroeders Philips fantasten waren.
Voornaamste produkten van Unilever-maatschappijen voor de Nederlandse markt - voorjaar 1970 |
Geen opmerkingen:
Een reactie posten