donderdag 27 april 2017

Een prinsje

Vijftig jaar geleden werd prins Willem-Alexander geboren. Ik kan me die dag nog goed herinneren. We hadden de hele dag al feest gehad, want onze meester was jarig. Ik was elf jaar en zat in de zesde klas van de School met de Bijbel in Barneveld bij meester Velsink. ’s Morgens had hij nog een paar uur les gegeven, maar al gauw gingen we andere, leuke dingen doen, zoals een film over de oorlog. Ja, feest of niet, het ging natuurlijk wel altijd over de oorlog. Film was trouwens zo’n rolfilm met stilstaande dia’s. Na elk plaatje en praatje draaide de meester de film weer een stukje verder met de knop bovenop de kleine, grijze projector. Maar die dia’s waren dan weer plaatjes van een speelfilm. De Overval. In de oorlog heeft het verzet in Leeuwarden met een geraffineerde overval een groot aantal verzetsmensen uit de Leeuwarder strafgevangenis bevrijd. Sommigen waren zwaar gemarteld en stonden op het punt om door te slaan. Kijk, die man heeft al zijn vingers in het verband, daar was de duimschroef op aangedraaid, het had niet lang meer moeten duren, zei de meester feestelijk.

’s Avonds zaten we te kijken naar een nieuwe Amerikaanse televisieserie van de NCRV, “Er is geen beter leven dan het buitenleven”, toen rond acht uur het programma ineens werd onderbroken. “We schakelen nu over voor een NTS-reportage naar Utrecht”. Ik zie de rommelige beelden van het smalle straatje voor de ingang van het oude Stads- en Academisch Ziekenhuis, waar de pers samendromde voor de poort. Dan verschijnt de woordvoerder van de Rijksvoorlichtingsdienst. Het communiqué ken ik nog uit m’n hoofd, inclusief de welgekozen pauzes van de woordvoerder. “Heden, 27 april 1967, heeft Hare Koninklijke Hoogheid prinses Beatrix in het Academisch Ziekenhuis in Utrecht het leven geschonken… aan een flinke… welgeschapen…… zoon. De toestand van moeder en kind is bevredigend”.

Als ik even later vanuit de woonkamer naar de keuken loop, begint de klok van onze nabijgelegen gereformeerde kerk te luiden. Ik blijf even staan voor de drempel. Ik kijk naar onze klok met de gouden Romeinse cijfers aan de gemetselde schoorsteen boven de kachel. Ik vergeet dit ene moment nooit. Ik sta op de drempel van het laatste moment dat mijn leven, ja dat de wereld in orde is. Alles is in evenwicht. Op de plaats rust. De Schepper is ons goed gezind. Ik weet dat Hij de hele wereld lief heeft, maar Hij heeft een speciaal oogje laten vallen op ons land, op Oranje (ja, Nederland zou daarna jaren achter elkaar de Europa Cup winnen), op ons dorp en in het bijzonder zijn elitekorps de gereformeerden. Onze koster De Boer, die direct naast de kerk woonde, had niet kunnen wachten en was meteen naar de toren gerend om de klok aan te zetten. Nee, kom daar maar eens om bij die trage hervormden van de Grote Kerk. Die wachten tot de volgende dag. Het protocol, dat al dagen in de krant had gestaan, schreef voor dat als het koningskind voor het middaguur werd geboren de klokken onmiddellijk zouden luiden en alle kinderen diezelfde dag nog vrij zouden krijgen. Het prinsje had gelukkig het verjaardagsfeest van onze meester even afgewacht. Als het kind na het middaguur werd geboren, dan zouden de scholen de volgende dag vrij krijgen en de klokken op die dag luiden. De volgende dag opende dagblad Trouw met de kop: “Heel Nederland één juichkreet! Een prinsje!” Het was de start van mijn krantenarchief, dat dus op 28 april zijn 50ste verjaardag viert.

Als jongen van elf, een elfje nog, wist ik niet beter dan dat deze tijd nooit voorbij zou gaan. Een paar maanden later ging ik naar de middelbare school. Zes dagen in de week 18 km heen en 18 km terug op de fiets. Later dat jaar kreeg ik de baard in de keel. Als jongenssopraan en zoontje van de dirigent van het kerkkoor zong ik altijd solo met Pasen en Kerst. Met de grote Volkskerstzangdienst liet mijn vader mij voor het meer dan duizendkoppig publiek in onze kerk zingen vanaf de grote hoge kansel. Aan het eind van de zin hapte ik naar adem, ik zakte vier noten en de organist boven mijn hoofd zakte kunstig alle vier noten mee. Aan het eind van het jaar dat heel Nederland juichte over het prinsje, was mijn wankele evenwicht weg, de puberteit barstte in alle hevigheid in mij los en ik voelde mij totaal verloren.

Mijn ouders zijn er niet meer, maar die zwarte klok met de gouden Romeinse cijfers heb ik nog. Het uurwerk is al lang vervangen door een batterijklokje en zelfs dat krijgt de wijzers niet meer aan de praat. Het sleuteltje waarmee de klok één keer in de week moest worden opgewonden – dat was vaak mijn taak, ook nog toen ik al jaren het huis uit was – hangt naast mijn bed. Ik heb het uit het ouderlijk huis weten te redden met de gedachte dat de klok altijd draaiende moest worden gehouden. Maar die tijd is al lang voorbij. Toch was er die ene dag van dat onnozel evenwicht.

Lees mijn dagboek van 1967



Geen opmerkingen:

Een reactie posten