Ook herinner ik mij nog goed dat deze foto via de buizenpost van de redactie de zetterij bereikte en ik als enige aanwezige die uit de koker haalde en op een stapel werk voor de volgende dag wilde gaan leggen, toen ik zag dat ik er zelf op stond. Zoals gebruikelijk had de redactie er een getypt onderschrift aan geplakt en daarin las ik dat ik lid was van het CNV, dat niet meedeed aan de staking. Dat had kunnen kloppen, ware het niet dat ik bezwaar had gemaakt tegen het verplichte vakbondslidmaatschap (1) en indertijd van geen enkele bond lid was. Veel werknemers wisten niet eens van welke bond ze lid waren. Ik herinner me nog dat het afdelingshoofd daags voor de staking kwam vragen wie er lid was van het CNV, zodat hij kon inschatten op hoeveel medewerkers hij de volgende dag nog kon rekenen, waarop een collega antwoordde dat ze het niet wist omdat ze haar pasje niet bij zich had. Op de foto kan je trouwens wel zien hoeveel CNV-leden de afdeling telde. Geen. (2)
Omdat het foto-onderschrift niet klopte, heb ik de redactie gebeld en desgevraagd uitgelegd waarom ik als enige aanwezig was. De redacteur heeft dit vervolgens correct weergegeven, maar daardoor kwam ik nog meer in het middelpunt te staan dan de foto laat zien. De volgende dag kreeg ik dreigend van verschillende kanten te horen dat dit mij wel eens duur zou kunnen komen te staan. Als onbedoelde en publieke 'stakingsbreker' was ik natuurlijk niet populair.
De staking ging over het ziektegeld. Minister van Sociale Zaken Joop den Uyl (PvdA) in het kabinet van Dries van Agt (CDA) had bepaald dat een werkgever bij ziekte voortaan nog maar 70% van het loon kreeg uitgekeerd. De bonden vonden dat de werkgevers dat zouden moeten aanvullen tot 100%. Hoewel de staking formeel om de CAO ging, was het in zekere zin ook een politieke staking tegen het kabinet. Het CNV, als altijd wat terughoudender dan het FNV, vond het nog te vroeg om te gaan staken. Ik denk dat ik op de lijn van het CNV zat: overleggen als dat nog kan. Als vrije jongen stond ik er ook wat anders in, al vind ik goede arbeidsvoorwaarden belangrijk. Als uitzendkracht en later als zelfstandige kreeg ik nooit 100% loon doorbetaald, de meeste ziektedagen maar ook bij begrafenissen kreeg ik gewoon niks en daar rekende ik ook niet op. Ondernemers zijn nooit ziek, want als ze ziek zijn, dan zijn ze voor de wet geen ondernemer. Dat ondervond ik aan den lijve toen ik vele jaren later eens een beroep deed op een arbeidsongeschiktheidsregeling voor oudere zelfstandigen, de IOAZ. De tijd dat je arbeidsongeschikt bent, ben je geen ondernemer en daardoor kom je niet in aanmerking voor deze regeling. Wet is wet.
Ten tijde van de staking werkte ik nog maar twee maanden bij het Utrechts Nieuwsblad of beter gezegd de uitgever Wegener Nieuwsdruk. Ooit heb ik ergens geschreven: "De economische crisis heeft mij in een vaste baan gedreven". Dat was ook zo. In 1980 had ik een jaar met mijn vriendin door Amerika getrokken, daarna had ik mijn bestaan als uitzendkracht weer opgepakt en meestal had ik werk genoeg. Maar inmiddels begonnen de donkere wolken van een economische depressie zich dreigend te verzamelen. Door een conflict met onze in financiële nood verkerende particuliere huisbaas werden we 1 juli 1981 uit ons huis gezet en sindsdien waren we weer aan het rondtrekken, van de ene plek naar de andere en inmiddels woonden we gescheiden op verschillende adressen, totdat we in april 1982 met behulp van wethouder Bransen (later burgemeester in Houten) een flat kregen toegewezen op Kanaleneiland. Dit alles kwam mijn gezondheid niet ten goede en ik had ook geen werkzekerheid meer. Eind december besloot ik daarom spontaan om het Utrechts Nieuwsblad te bellen en een week later kon ik beginnen als typist op de zetterij. Kranten waren altijd al mijn lust en mijn leven, ik volgde in die tijd een cursus journalistiek, maar een plekje op de naar inkt geurende drukkerij was mij al lang goed. Waar ik maar kon, ook in Amerika, had ik telkens weer rondleidingen los weten te peuteren bij krantenuitgevers, tot en met een privérondleiding bij de Washington Post.
Eerder had ik bij uitgeverij Hoonte Holland aan de Willemstraat in Wijk C gewerkt (later opgegaan in Boekhoven Bosch). In die tijd had ik het verplichte vakbondslidmaatschap geaccepteerd en was ik lid geweest van het CNV. Ik ben ook niet tegen vakbonden, integendeel. Ook toen ik later zelf werkgever werd, vond ik het een goed idee als medewerkers georganiseerd zouden zijn. Maar de verplichting om lid te moeten zijn van een maatschappelijke organisatie - met ideologische en politieke opvattingen - was bij mij meer en meer op principiële bezwaren gestuit. In de grafische industrie is de organisatiegraad onder werkgevers en werknemers zo goed als 100%, want het is een CAO-verplichting. Als je geroyeerd wordt als vakbondslid, dan is dat een geldige grond voor ontslag en kom je nergens anders in de branche meer aan de slag. Mijn broer Johan, die indertijd studeerde aan de Universiteit Twente, heeft ter ondersteuning van mijn verhaal een juridische scriptie geschreven over het verplichte vakbondslidmaatschap. Deze vond ik ook terug in mijn archief bij het krantenartikel.
Bij indiensttreding besloot ik bezwaar aan te tekenen bij het Centraal Bureau, waarin werkgevers en werknemers van de grafische industrie samen vertegenwoordigd waren. Ik had er op dat moment niet zulke hoogverheven gedachten over, ik had gewoon een brief gestuurd met mijn argumenten en wachtte af. Ik kon niet vermoeden dat er door de staking zo'n spanning zou komen te staan op mijn verzoek.
De laatste week van mijn proeftijd, minder dan een week voor de staking dus, werd ik onverwachts van mijn werkplek weggeroepen en moest ik bij Personeelszaken verschijnen. Daar werd ik met ontslag bedreigd. Men kon mij niet in vaste dienst nemen als ik niet een verklaring zou ondertekenen. Wat die verklaring precies inhield, weet ik niet meer, waarschijnlijk dat ik mij zou neerleggen bij een uitspraak van het Centraal Bureau. Dat was op zich niet zo'n punt, maar ik was totaal niet voorbereid op dit gesprek en raakte erg overstuur. Ik ben niet eens terug gegaan naar de werkplek om verder te werken of om mijn spullen te pakken, maar ben huilend naar huis gelopen. Ergens moet ik de emotionele brief nog hebben liggen, waarin ik beschreef wat deze baan voor mij betekende. Mijn verklaring werd geaccepteerd en maandag 1 maart was ik in vaste dienst - onder een soort wederzijds protest - en de volgende dag werd de staking afgekondigd.
De dreigende reacties die na de staking tegenover mij geuit werden, ebden gelukkig redelijk snel weer weg en ik begon mij thuis te voelen bij de krant. De krant verhuisde naar Houten en ik verhuisde mee. Het gebouw waarin de drukkerij was gevestigd, tussen de Keizerstraat en de Lange Jufferstraat, is na de verhuizing omgebouwd tot studentenhuisvesting, in de eerste plaats voor conservatoriumstudenten, die de kelder van de drukpers kunnen gebruiken als geluidsdichte oefenruimte. In totaal ben ik drie keer verhuisd vanaf de Keizerstraat. De eerste keer in 1982 met het Utrechts Nieuwsblad naar Houten, vervolgens heb ik vanaf 1984 vlak naast deze voormalige drukkerij gewoond totdat ik eind 1997, nu zelf, verhuisde naar Houten en in 2000 ging ik werken bij de Universiteitsbibliotheek waar ik jaren op uit had gekeken en verhuisde daarmee een paar jaar later naar het universiteitscentrum De Uithof. Soms sleep ik argeloze vrienden of bezoekers naar de Keizerstraat voor een rondleiding, waarbij ik wijs op historische details als de door mij roodgeschilderde regenpijp op mijn balkon, de enige woning met een vlaggenstandaard en de pilaar op de foto waar mijn bureau staat, die nu de buitengalerij van de studentenwoningen stut.
De sfeer tussen werkgevers en werknemers bleef na de staking nog lange tijd verziekt. Van tijd tot tijd belde ik het Centraal Bureau om te vragen hoe het stond met mijn bezwaarschrift. Maar in bedekte termen liet het secretariaat mij keer op keer weten dat werkgevers en werknemers nog niet on speaking terms waren en mijn brief daarom nog niet konden bespreken. Die uitspraak is er ook nooit meer gekomen.
Inmiddels liep ook mijn spanning op het werk weer op. Om de zaterdag moest ik om zes uur in de ochtend beginnen, ik deed daarvoor erg m'n best maar het deed mijn gezondheid niet goed en vaak moest ik mij een paar dagen later een dag ziekmelden om te herstellen. Ik bood alle oplossingen aan, ik kon op andere dagen langer werken of wat dan ook, maar daar voelde de baas niks voor. Uiteindelijk solliciteerde ik intern naar de advertentie-afdeling, dat vond ik minder leuk werk maar ik hoefde er niet vroeg te beginnen, en ik werd er vlot aangenomen. Maar omdat die afdeling onder een andere BV bleek te vallen, moest ik eerst weer langs de dokter, die mij afwees vanwege mijn eerdere ziekmeldingen. Tot overmaat van ramp zou met ingang van 1984 iedereen elke maandag om zes uur in de ochtend moeten beginnen en ik vreesde dat ik dat niet aan zou kunnen. Ik was nog aan het nadenken over een oplossing.
Op zaterdag 29 oktober 1983 vond de tweede grote anti-kernwapendemonstratie in Den Haag plaats. Ik had in 1981 meegelopen in Amsterdam, maar kon dit keer niet meedoen, want ik moest die zaterdag werken. Maar ik wilde er graag heen en daarom bood ik aan om een dag tevoren zoveel mogelijk extra uren te maken als tegenprestatie voor een vrije zaterdag. Het plaatsvervangend afdelingshoofd vond dat een prima idee en gaf mij toestemming. Maar de maandag erna, 31 oktober, was het afdelingshoofd terug en hij kwam woedend op mij af. Waarom had ik zaterdag niet gewerkt? Ik antwoordde dat ik vrij had gevraagd en gekregen. Maar dat kon zijn gemoed niet temperen. "Je had dat niet mogen dúrven vragen!", brieste hij. Ik begreep wel wat er meespeelde. Op zaterdag was het werk vaak na een paar uur al klaar en mocht iedereen naar huis, terwijl je dubbel betaald kreeg. Praktisch denken vormde een bedreiging voor dat privilege. Het was net zo zeer een bedreiging als de nieuwigheid dat journalisten soms zélf hun stukken tikten of de eerste OCR-machine die door optical character reading getypte teksten kon inlezen. De werkvoorbereider liet dat soort kopij graag vastlopen in de machine, waardoor het artikel alsnog door ons overgetypt moest worden. Die angst voor de toekomst was ook wel terecht: de baan bestaat niet meer.
Na het werk thuisgekomen besefte ik die 31ste oktober dat ik het binnen deze organisatie uiteindelijk nooit zou redden, welke oplossing ik ook zou aanbieden. Omdat het de laatste dag van de maand was, besloot ik dezelfde dag nog mijn ontslag in te dienen, zodat ik een maand later kon vertrekken. De economische crisis liep ten einde, er was weer voldoende uitzendwerk en ik heb de jaren daarna nooit zonder werk gezeten. Alle werknemers kregen het Utrechts Nieuwsblad gratis thuis in de bus, dat ging ik wel missen, en we mochten één keer per jaar gratis een kleine advertentie plaatsen. Samen met een collega die dezelfde dag vertrok, hebben we toen op de dag van ons vertrek een advertentie geplaatst: "Utrechts Nieuwsblad nu nog beter! Michael en Ytzen maken geen drukfouten meer."
Bij mijn vertrek eind 1983 heb ik het verplicht ingehouden vakbondsgeld opgevraagd, maar de werkgever durfde het niet aan dat aan mij uit te keren, omdat de inhouding een CAO-verplichting is. Toen het Centraal Bureau mijn bezwaar in de loop van 1984 nog steeds niet in behandeling kon nemen, heb ik het geld alsnog bij personeelszaken opgeëist met het argument dat het geld ook niet aan de werkgever toekomt. Met de verklaring dat ik dan zélf verantwoordelijk was voor de eventueel achteraf te vorderen vakbondscontributie - eindelijk waren we het ergens over eens - heb ik lang na mijn vertrek eindelijk toch die paar honderd gulden overgemaakt gekregen. Tot op heden heeft niemand er om gevraagd.
---
(1) Wikipedia: Verplicht vakbondslidmaatschap
(2) Toen het FNV in 1984 een afdelingsbijeenkomst organiseerde ter voorbereiding van de volgende CAO-onderhandelingen, vroeg ik of ik daar als niet-lid bij kon zijn. Het ging immers over 'input' voor de arbeidsovereenkomst. Dat was geen probleem en ik kreeg per post een dik pak papier toegestuurd ter voorbereiding. Ik had een zaal met duizend leden verwacht, maar het bleek een klein zaaltje in de kelder van het lokale vakbondskantoor te zijn, waar ik kon aanschuiven aan een ovalen vergadertafel met een stuk of twaalf kaderleden. Ik werd welkom geheten, kreeg koffie en kon vrijuit meediscussiëren, ook nadat ik had uitgelegd waarom ik het verplichte lidmaatschap geweigerd had. Ik was erg verrast, zowel door deze gastvrijheid als door het gebrek aan belangstelling. Het aantal aanwezige gewone leden was nul en van het bedrijf waar ik werkte was geen van de kaderleden, die mij het jaar ervoor naar aanleiding van de foto in de krant nog zo onder druk hadden gezet, op komen dagen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten