zaterdag 28 februari 2015

Poepen

Op zoek naar iets anders las ik wat oude dagboekaantekeningen uit januari 2009. Mijn moeder, die in 2012 is overleden, begon toen al te dementeren, maar woonde nog zelfstandig. Ik heb Oud en Nieuw bij haar geslapen en als zij 's ochtends de lamellen openschuift, roep ik spontaan: "Ja! De wereld is er nog!" Ze reageert meteen ad rem en zegt: "Ja, maar wij zijn óók deel van de wereld, hoor, wij zijn er ook nog". Dan denkt ze even na en voegt er aan toe: "Ik maar half misschien. Soms weet ik het niet meer".

Later die dag hebben we een gesprekje over de Duitse seizoensarbeiders, dagloners, die in het voorjaar in Friesland kwamen helpen met de oogst en daarna weer verder trokken naar een volgende boer of terugkeerden naar huis. Ze worden 'poepen' genoemd. Ik ken dat woord wel. Mijn grootvader, pake Ytzen, schreef er ook wel eens over. Ik vroeg mij af of het een scheldwoord was. Volgens mijn moeder is dit woord 'poepen' een verbastering van het Duitse woord "Buben", jongens. Dat wist ik niet, maar het leek me heel aannemelijk. Thuisgekomen heb ik het opgezocht en genoteerd. Ik wilde er nog eens een blogje over schrijven, maar voor zover ik weet is dat er nooit van gekomen en nu vind ik die aantekeningen weer.

Mijn Frysk Wurdboek (Fryske Akademy, 1984) vermeldt als eerste betekenis van het Friese woord 'poep' het Nederlandse equivalent poep (uitwerpselen) en als derde, laatste betekenis 'meerkoet'. Daar tussenin de tweede betekenis, waar het nu om gaat: "II. Poep, mof, Duitser, Sakser; dier of product uit Duitsland; hannekemaaier; reizend koopman uit Duitsland."

Dan volgt een hele reeks denigrerende uitdrukkingen, zoals: "Sa dom, dronken as in poep. In poep mei in marse: een kleine mannetje met een grote vrouw achter zich bij het schaatsen. Dat is ien, sei de duvel en hy skopte in poep yn 'e hel."

Het woord wordt dus soms neutraal maar vaker als neerbuigend of regelrecht scheldwoord gezien. De herkomst van het woord wordt niet verklaard.

Google helpt me verder. Zo vind ik het artikel 'Het scheelt veel wie er poep zegt. Een verkenning van het fecale discours' van Michael Elias in Medische Antropologie 11 (1) 1999 p 38-58. Op pagina 40 staat: "Het lemma poep uit deel 12 van het WNT (*) is van 1933 en omvat bijna zes kolommen; de redacteur onderscheidt globaal vier hoofdcategorieën. [...] De vierde categorie vermeldt het woord poep als vermoedelijke vertaling van het Duitse Bube; dit woord is etymologisch verwant met ons woord boef, het kan in het meervoud staan, evenals poepin: 'Duitsche vrouw die met de hannekemaaiers meekwam'."

Michael Elias geeft enkele voorbeelden van de vele overleveringen over poep (p47): "Er zijn ten eerste allerlei liedjes en rijmpjes, soms kort, soms lang. Het WNT geeft in kolom 2970: Poep! zee-d-ie, stink deed-ie (gemeenzaam rijmpje). Kinderen zijn veel met hun ontlasting bezig en rijmen al vroeg: Hoeperdepoep zat op de stoep, middenin in de paardepoep. Onder poep (IVde categorie, Bube) geeft het WNT een ander nu nog bekend versje: 'Ik kwam laatst in een poepenkraam, Daar zag ik zeven poepen staan. Ik dacht wat doen die poepen hier? Die poepen drinken poepenbier, Die poepen drinken poepenwijn. Wat zullen die poepen vrolijk zijn. Iedere poep die kocht een koek, Die stak hij in zijn poepenbroek.' In de betekenis van Bube is het door ouderen zonder schaamte te zingen, terwijl kinderen er andere associaties bij hebben en zich vermaken om het doorbreken van het taboewoord."

Dit is interessant! Ik ken het liedje als 'poppenkraam, daar zag ik zeven poppen staan' en heb het als kind vaak gezongen. Maar het gaat dus om Duitse landarbeiders, wat de wijn en het bier in het liedje veel aannemelijker maken. Mijn moeder had dus gelijk dat 'poepen' in de betekenis van dagloners komt van het Duitse Buben (jongens) en dat inzicht van haar wil ik hier graag toch nog even delen. 

(*) WNT = Woordenboek der Nederlandsche Taal (zie Wikipedia)

Het Nederlandse woord 'hannekemaaier' (Fries: hantsjemier, gersmierpoep of poep; Nederduits: hankemeier) is een Westfaling die in de hooitijd in Nederland kwam werken, maar ook: een lompe kerel. Als Westfaling komt het al in 1710 in het Nederlands voor en de betekenis ‘lompe kerel’ in 1768. Het woord komt van Hanke, Hanneke oftewel Johannes. De benaming is ontleend aan het feit dat de maaiers op St. Johannesdag, 24 juni, in dienst kwamen. Bron: Etymologiebank.nl

Lees ook het door mij (in 2001) uit het Fries in het Nederlands vertaalde artikel 'Oer de boer' (Over de boer) van 'Poarteboer' Ytzen K. Tamminga in Ons Friese Platteland 14.12.1961 (Word-document 8 pagina's). 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten